Zuren-basen

1. Bij een zuur-base reactie staat een zuur H⁺ af en neemt een base H⁺ op.

a)

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

1. H₃PO₄ staat H⁺ af en reageert dus als zuur. OH^– neemt H⁺ op en reageert dus als base. Dus dit is een zuur-base reactie.

b)

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

1. H₂O staat H⁺ af en reageert als zuur. O^2- neemt H⁺ op en reageert als base. Dus dit is een zuur-base reactie.

c)

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

1. Dit is geen zuur-base reactie, er gaat geen H⁺ van een zuur naar een base.

1. In binas 38A /ScienceData 1.3c Staan de formules waarmee je de pH en pOH kunt berekenen.
   pH = -log[H⁺], waarbij [H⁺] de concentratie H⁺ is in mol/L.
   pOH= -log[OH^–]
   pH + pOH = 14,00

a)

1. pH = -log 0,10 = 1,00
   Het gaat om de concentratie H⁺, niet om hoeveel mL van de oplossing je hebt.

b)

1. pOH = -log 0,20 = 0,70
   pH= 14,00 – 0,70 = 13,30

c)

1. Kalkwater is een oplossing van calciumhydroxide in water: Ca²⁺ + 2 OH^–.
   [OH^–] = 2 x 0,010 = 0,020 M
   pOH = -log 0,020 = 1,70
   pH = 14,00 – 1,70 = 12,30

d)

1. 0,200 gram/63,013 = 3,17*10^-3 mol HNO₃.

   HNO₃ 🡪 H⁺ + NO₃^–,

   Dus is er ook 3,17*10^-3 mol H⁺.

   [H⁺] = 3,17*10^-3 mol / 0,250 L = 0,0127 M.

   pH=-log 0,0127 = 1,90.

e)

1. Ba(OH)₂ (s) 🡪 Ba²⁺ (aq) + 2 OH^–(aq)

   0,030 gram  / 171,34 = 1,75*10^-4 mol Ba(OH)₂.

   Hieruit ontstaat 2 x 1,75*10^-4 = 3,50*10^-4 mol OH^–.

   [OH^–] = 3,50*10^-4 mol / 0,500 L = 7,00*10^-4 mol/L

   pOH= -log = 3,15

   pH= 14,00 – 3,15 = 10,85.   

a)

1. In binas 38A/Science Data 1.3c staan de volgende formules:

   [H⁺]=10^-pH

   [OH^–]=10^-pOH

2. [H⁺] = 10^-3,1= 8*10^-4 M

   Bij pH-waarden tellen alleen de cijfers achter de komma als significante cijfers, vandaar dat je hier antwoord geeft in 1 significant cijfer.

b)

1. In binas 38A/Science Data 1.3c staan de volgende formules:

   [H⁺]=10^-pH

   [OH^–]=10^-pOH

2. pOH = 14,00-11,11 = 2,89

   [OH^–] = 10^-2,89 = 1,3*10^-3 M

c)

1. Kijk in binas 52A/ScienceData 9.1d voor informatie over de indicatoren.

2. Broomthymolblauw is geel bij pH < 6,0 . Dus ook als pH=3,1.

   Broomthymolblauw is blauw bij pH > 7,6. Dus ook bij pH=11,11.

a)

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

1. Bij een zuur-base reactie neemt een base H⁺ op.

2. Er gaat geen H⁺ van een zuur naar een base, dus dit is geen zuur-base reactie.

b)

1. Bij een hogere concentratie zijn er meer effectieve botsingen per seconde.

2. Bij pH=3 is de concentratie H⁺ deeltjes groter dan bij pH=5. Omdat de concentratie hoger is, zijn er meer effectieve botsingen per seconde en is de reactiesnelheid hoger.

c)

1. Bereken eerst het aantal mol H⁺.

2. Bereken dan hoeveel mol H₂ kan ontstaan.

3. Reken dat om naar mL.

4. Er is 0,100 L x 0,10 mol/L = 0,010 mol H⁺.

   2 mol H⁺ : 1 mol H₂

   Er kan dus 0,010/2=0,0050 mol H₂ ontstaan

   0,0050 mol x 24 dm³/mol = 0,1225 dm³.

   Er ontstaat dus 1,2*10² mL waterstofgas.

1. In een oplossing die stroom geleidt komen ionen voor.

2. Ammoniak reageert als base met water. Daarbij ontstaan NH₄⁺ ionen en OH^– ionen. Deze ionen kunnen vrij bewegen in oplossing en zorgen daarom voor stroomgeleiding.