Beste Isa/Fenne,
Zullen we eerst de titratie van natronloog met zwavelzuuropl. bekijken en daarna kalkwater met CO2?
Je schreef eerder:
Ik heb een practicum gedaan voor scheikunde over conductometrie. Hierbij had ik 25 mL natronloog (ca. 0,1M) gepipeteerd en in een bekerglas gedaan waar twee elektroden inzaten. Ik heb dit beker glas bijgevuld met gedestilleerd water, zodat de elektroden het metaal van de elektroden helemaal onder water stonden. Doormiddel van een buret voegde ik telkens circa 5 mL verdund zwavelzuur toe aan het bekerglas. Bij elke keer dat ik 5 mL er bij toevoegde meette ik de stroomsterkte.
later: de Molariteit van de zwavelzuur was 0,0497.
Je hebt dus na elke 5 mL zwavelzuuropl. de stroomsterkte gemeten.
Waarschijnlijk heb je deze gemeten stroomsterkte uitgezet tegen het aan mL zwavelzuuroplossing.
Kun je aangeven welke grafiek je krijgt en hoe je dan het eind van de titratie bepaalt?
Na hoeveel mL had je volgens jou het eindpunt van de titratie?
Dick