Het berekenen van concentraties kan je doen door te berekenen hoeveel van een bepaalde stof er in een bepaalde volume, een bepaalde inhoud, zijn opgelost. Zo vertelt de vraag bijvoorbeeld dat het loodnitraat is opgelost in een bepaald volume water.
Om te berekenen wat de concentratie na het mengen is, kan je bijvoorbeeld ook denken aan een volgend experimentje: Je lost bijvoorbeeld 10 gram suiker op in 1 liter water en 10 gram zout in een andere liter water. Beiden hebben dan een concentratie van 10 gram per liter. Als je die twee oplossingen met elkaar mengt, zitten die 10 gram zout en 10 gram suiker natuurlijk in 2 liter water en niet meer in 1 liter water. De concentratie van het suiker en zout is nu gedaald naar 5 gram per liter, omdat de 10 gram van elke stof verdeeld is over 2 liter.
Om te berekenen hoeveel ionen er precies in de oplossing zitten, moet je natuurlijk ook weten hoeveel een zo’n ion weegt. Dan kan je immers het aantal ionen van een soort berekenen. Het gewicht van een ion of een molecuul wordt uitgedrukt door het molair gewicht, in gram per mol (of soms kilogram per mol). Met behulp van dat molair gewicht kan je dus berekenen hoeveel natrium- en chlorideionen in 10 gram zout zitten en met dat getal kan je vervolgens de concentratie van die natrium en chlorideionen in bijvoorbeeld die liter water uitrekenen.