Beste Meike,
De manier waarop jij het op wilt lossen, geldt als een zwak zuur in water gebracht wordt en er dan een evenwicht gevormd wordt. Nu wordt er aan een zwakke base en sterk zuur toegevoegd, waardoor er een buffer ontstaat. In de gegevens zie je dat de hoeveelheid toegevoegd HCl (en dus H3O+) veel kleiner is dan de hoeveelheid aanwezig HCO3–. Daardoor kan er een buffer ontstaan..
In opgave 15 (2021-I) wordt een buffer gevormd en zijn de ionen na de pijl niet in dezelfde concentratie aanwezig. In de opgave staat dat er H2CO3 en HCO3– aanwezig zijn. Daardoor geldt de evenwichtsvoorwaarde voor het zwakke zuur H2CO3. De Kz van dit zuur kun je in tabel 49 opzoeken. De concentratie van het gevormde H2CO3 bereken je door te bedenken dat dit zuur ontstaat door de reactie van H3O+ en HCO3–. Door deze reactie neemt de hoeveelheid HCO3– af met 3,4.10-2 mol. Deze gegevens invullen in de Kz geeft de [H3O+] en daarna kun je de pH uitrekenen.
Ik hoop, dat het nu duidelijker is. Succes met de laatste voorbereiding en morgen succes met je examen.
Groeten,
Aky van der Beek