Geachte Dick,
Hartstikke bedankt voor uw antwoord. Ik heb ze allemaal geprobeerd en dit zijn mijn uitkomsten:
Bij de eerste heb ik eerst de halfvergelijkingen opgesteld:
2H+ + 2e– –> H2
Zn –> Zn2+ + 2e–
0–0,76=0,76>0,3 , dus aflopend
2H+ + Zn –> H2 + Zn2+
Klopt dit en zijn er nog andere deeltjes die sowieso nooit een zuur of base kunnen zijn?
2. Zn2+ + 2OH– –> Zn(OH)2
Klopt deze en waarom staat er in binas nog een H2O? Is deze van belang of geeft het alleen aan dat ‘ie opgelost is?
3. Zn(OH)2 +2H3O+ –> Zn2+ + H2O
Zijn er nog dingen waar ik op moet letten tijdens de toets qua gebruik van woorden?
Nogmaals bedankt!
MVG,
Julia