akyvanderbeek

akyvanderbeek

Aangemaakte reacties

15 berichten aan het bekijken - 1 tot 15 (van in totaal 25)
  • Auteur
    Berichten
  • In reactie op: koolwaterstoffen nummering #176313

    Beste Yuna,

    Waarschijnlijk bedoel je welk C- atoom het laagste nummer krijgt als er zijgroepen met de C-atomen verbonden zijn in koolwaterstoffen.

    Eerst bepaal je de langste keten C-atomen. Deze krijgt de stamnaam. Bij 4 C-atomen is dat butaan, bij 5 C-atomen is dat pentaan. Hierbij ga ik ervan uit dat er tussen de C-atomen alleen enkele bindingen aanwezig zijn, dus geen dubbele bindingen. Daarna bepaal je welke zijgroepen aanwezig zijn, is dat b.v. chloor aan het 1e en 3e C- atoom, dan heet de verbinding 1,3-dichloorbutaan of 1,3-dichloorpentaan. Als je vanaf het andere uiteinde zou tellen zouden de namen zijn resp. 2,4-dichloorbutaan of  3,5-dichloorpentaan. Deze laatste twee namen zijn fout, omdat de som van de plaatsen zo laag mogelijk moet zijn. 1+3 = 4, dit is minder dan 2+4 of 3+5.

    Ik hoop, dat ik hiermee je vraag beantwoord heb. Zo nee, dan hoor ik het graag.

    Succes en groetten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: structuurformules #172933

    Beste Natalie,

    1. Als er een zuurgroep(COOH)  in een verbinding aanwezig is gebruik je als achtervoegsel zuur en dan telt de C van de zuurgroep mee in de langste keten. De verbinding CH3CH2COOH is daarom propaanzuur. De C van de COOH groep is altijd het 1e C atoom. Als er nog zijgroepen aanwezig  zijn bv Cl aan het andere uiteinde dan heet de verbinding                            3- chloorpropaanzuur.  Zijn er 2 COOH groepen verbonden dan heet de verbinding dizuur. Als er 3 COOH groepen aanwezig zijn kunnen er maar 2 COOH groepen in de hoofdketen zitten. Daarom worden alle 3 COOH groepen als zijgroep gezien en wordt hiervoor carbonzuur gebruikt. Je moet dan wel aangeven aan welke C atomen deze zitten. De hoofdketen wordt dan korter, want de C van de COOH groep telt nu niet mee in de hoofdketen.

    2. Als je methylpropaanzuur tekent (structuurformule) dan kan de methylgroep alleen aan het 2e C atoom gebonden zijn. Als de methylgroep aan het 3e C atoom zou zitten, dan is de langste keten 4 C atomen geworden en heet de verbinding butaanzuur. In de naam 2-methylpropaanzuur geeft het getal 2 geen extra informatie en wordt daarom weggelaten.

    Ik hoop, dat het duidelijker is geworden. Laat het anders maar weten.

    Groeten,

    Aky van der Beek

     

     

    In reactie op: Systematische naamgeving van een alkyn #172896

    Beste Hana,

    Als in een alkyn 2 keer een dubbele binding voor komt, dan wordt de uitgang di-yn voorafgegaan door de plaats van de drievoudige binding. Als er verder geen andere groepen aanwezig zijn, moet de som van de plaatsen zo klein mogelijk zijn. Bij een onvertakte keten van 5 C atomen bv penta-1,3 di-yn  en niet penta- 2,4 di-yn.

    Bij de naamgeving van koolwaterstoffen geldt altijd dat de som van de zijgroepen, of aanduiding dubbelde of drievoudige bindingen zo laag mogelijk moet zijn. Bij verschillende zijgroepen worden de zijgroepen in alfabetische volgorde genoemd.

    Als er nog vragen zijn, hoor ik het wel.

    Groeten,

    Aky van der Beek

     

    In reactie op: Redox, vwo 2018-1 vraag 22 #172193

    Beste Meike,

    De informatie over de positieve en negatieve polen bij de elektrochemische cel (accu, brandstofcel) kloppen dus de reductor reageert aan de negatieve pool, de oxidator aan de positieve pool. Bij opladen en elektrolyse is het precies omgekeerd.

    In de linker halfcel wordt VO2+ omgezet in VO2+. Er komt dus een O atoom bij, het aantal V atomen blijft gelijk. Om de halfreactie kloppend te krijgen kan de VO2+ de O niet leveren, omdat dan ook het aantal V atomen steeds wijzigt. Er is een oplossing van zwavelzuur aanwezig. Dus behalve H+, SO4 2- ook H2O. H2O is dan vaak de verbinding die de O levert. In binas tabel 48 staat dat SO4 2- alleen oxidator is in geconcentreerd zuur. In de linker cel reageert juist de reductor.

    Bij een halfreactie kan het helpen om op te schrijven welke deeltjes aanwezig zijn. Bij oplossingen is ook altijd H2O aanwezig en bij een redoxreactie is het goed om deze dan ook te vermelden, zodat deze evt. in de reactie gebruikt kan worden.

    Ik hoop, dat de bovenstaande antwoorden je helpen. Anders hoor ik het wel.

    Groeten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: Redox, vwo 2018-1 vraag 22 #172162

    Best Meike,

    In het plaatje van deze elektrochemische cel staat welke verbindingen omgezet worden en wat er dan gevormd wordt. SO42- komt in beide cellen voor. De zuurstof die nodig is, wordt niet door SO42- geleverd, maar door H20.

    De vraag gaat over de reacties tijdens het opladen, dat is een gedwongen elektronen overdracht, net als bij elektrolyse.  Vandaar de genoemde reacties.

    Ik hoop dat de gegeven antwoorden nu duidelijk zijn. Anders hoor ik het wel van je.

    Groeten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: Titratie #170268

    Beste Anna,

    Bij een titratie (in dit geval zoutzuur en natronloog) wordt nauwkeurig een hoeveelheid vloeistof in een erlenmeyer gepipetteerd b.v. zoutzuur. Als in de buret natronloog zit, kan dit ook heel nauwkeurig toegevoegd worden. Bij deze titratie reageert H3O+ met OH-. Een titratie is klaar als alle H3O+  gereageerd wordt. Bij het titreren kan er wat OH- langs de rand zitten, dit moet ook in de erlenmeyer terecht komen en daarom mag je naspoelen met een beetje demiwater. Als het naspoelen niet gebeurt, kan het zijn dat er OH- toegevoegd is, dat niet met H3O+ gereageerd heeft. Welke invloed heeft dat op de uitkomst van je titratie?

    Ik hoop, dat dit antwoord duidelijk is. Anders hoor ik het wel.

    Groeten,

    Aky van der Beek

     

     

    In reactie op: Links en rechtdraaiend, wat moet ik kennen #170266

    Beste Bob,

    In de syllabus van scheikunde vwo staat dat het volgende:

    De kandidaat kan een verband leggen tussen de bouw van een (organisch)
    molecuul en de eigenschappen van een stof:
     stereoisomerie:
    – cis / trans isomerie;
    – spiegelbeeld isomerie:
     asymmetrisch koolstofatoom.

    Je moet weten hoe je kunt bepalen of  er in een molecuul een asymmetrisch C-atoom  aanwezig is. Hiervoor heb je wel de structuurformule van het molecuul nodig. Je hoeft niet vanuit een tekening te kunnen bepalen of de D of L vorm aanwezig is. Is bv de D vorm gegeven, dat moet jij de L vorm kunnen tekenen. Ook moet je weten dat bij sommige reacties of de D vorm of de L vorm reageert.  De D en L vorm hebben invloed op de draaiing van het polarisatievlak van licht.

    Het kan zijn dat jouw docent dit onderwerp verder uitgediept heeft en wat extra van de leerling vraagt. Dat kun je dan bij de docent navragen.

    Ik hoop, dat je vraag hiermee voldoende beantwoord is. Anders hoor ik het wel.

    Groeten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: Partiële en formele lading #170262

    Beste Anouk,

    Bij een partiële lading wordt rekening gehouden met de elektronegativiteit van de aanwezige atomen in een verbinding. Een partiële lading wordt aangegeven met delta + of delta -. Delta – voor het meest elektronegatieve element.

    Bij een formele lading wordt niet naar de elektronegativiteit gekeken.

    Uit de vraag moet duidelijk zijn of je de formele ladingen en/of de partiële ladingen moet aangeven.

    Ik hoop dat hiermee de vraag voldoende beantwoord is. Laat het anders weten.

    Groeten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: dipoolmolecuul #170256

    Beste Anouk,

    CF2O heeft inderdaad een 3 omringing. Als de elektronegativiteit van alle atomen hetzelfde zijn is het molecuul geen dipool, zoals b.v. bij SO3. In CF2O is C omgeven door 2 F atomen en 1 O atoom. Er is verschil in elektronegativiteit tussen F en O en daarom zijn de hoeken niet precies 120 graden. Welk atoom heeft de grootste elektronegativiteit? daar is 𝛿-.  Hierdoor blijft er een ladingsongelijkheid over en is het molecuul een dipool.

    Ik hoop, dat het nu duidelijker is. Anders hoor ik het wel.

    Groeten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: Ruimtelijke bouw #170255

    Beste Anouk,

    Je vraag is erg vaag gesteld. De ruimtelijke bouw van een molecuul hangt o.a. af van het aantal atomen rond een centraal atoom. Bij een 4 omringing hoort een tetraeder (regelmatige 4-hoek), bij een 3 omringing een driehoek, bij een 2 omringing liggen atomen vaak op een rechte lijn. Kun je de vraag wat preciezer stellen b.v. van welk molecuul wil je de ruimtelijke structuur weten. Indien nodig kun je een vervolgvraag stellen.

    Groeten,

    Ak van der Beek

    In reactie op: Redoxreacties #170236

    Beste Judi,

    Je hebt gelijk dat in binas tabel 48 staat dat MnO4- met 8H+ reageert tot Mn2+, maar dat geeft een kleurloze oplossing. Als er te weinig zwavelzuur aanwezig is kan de reactie van MnO4- tot MnO2 plaatvinden (V0=0,60V). Waarschijnlijk zal dan deze reactie optreden. MnO2 is inderdaad bruin en onoplosbaar, waardoor de oplossing bruin en troebel wordt.

    Ik hoop dat je nu verder kunt met de opgave.

    Succes, Groeten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: Aantonen Fe3+ en Fe2+ m.b.v binas tabel 48 #168578

    Beste Sara,

    Nog even een aanvulling op mijn antwoord hierboven.

    Om na te gaan of een reactie verloopt, is het fijn als er een kleurverandering of een andere zichtbare verandering optreedt b.v. ontstaan van een gas. Daarom is het ook goed om te kijken welke stof er ontstaat na de reactie van het ijzer-ion en of deze een andere kleur heeft dan het ijzer-ion waar je mee begonnen bent.

    Groeten,

    Aky

    In reactie op: Aantonen Fe3+ en Fe2+ m.b.v binas tabel 48 #168577

    Beste Sara,

    Om je vraag te beantwoorden, is het goed om de onderstaande stappen te zetten.

    Welke ionen zijn aanwezig in de ijzer(II)chloride en ijzer(III)chloride? Het verschil in de oplossingen is de lading van het ijzer-ion. Deze ionen zoek je op in tabel 48. Zijn de ionen een oxidator of een reductor?

    Om een onderscheid te maken tussen de oplossingen, zoek je een stof die wel met het ene ion reageert, maar niet of nauwelijks met het andere ion. Als de ionen oxidatoren zijn, zoek je een geschikte reductor en omgekeerd.

    Een reactie tussen een oxidator en een reductor verloopt goed als de oxidator in tabel 48 boven de reductor staat. Hoe groter de afstand hoe beter de reactie verloopt. Maar omdat het andere ijzer-ion niet mag reageren is er een reductor nodig die boven het andere ijzer-ion staat. De stof moet wel aanwezig zijn op school om de proef uit te kunnen voeren.

    Als het experiment uitgevoerd is, kun je, als controle, nog gebruik van het verschil in kleur van de oplossingen, zie tabel 65.

    Ik hoop, dat je met bovenstaande stappen, de vraag kunt beantwoorden. Als je nog vragen hebt, dan hoor ik het graag.

    Succes,

    Aky

    Hallo Bob,

    Ik begin meet een aantal algemene opmerkingen:

    * Bij sommige experimenten heb je na de waarnemingen van je eerste buis vermeld, dus de reactie van Mg met zoutzuur. Daarom kan ik niet controleren of je waarnemingen juist zijn.

    * bij een somreactie van oxidator en reductor worden de deeltjes die niet reageren niet vermeld. Als voorbeeld gebruik ik je reactie uit je eerste buis:  Reactie tussen magnesium en zoutzuur: Mg (s) + 2 HCl (aq) → MgCl2 (aq) + H2 (g)

    Zoutzuur is een sterk zuur, dus in je oplossing is dit volledig in ionen gesplitst. Voor de pijl wordt daarom alleen 2 H+ aq vermeld. Het gevormde MgCl2 ( in jouw vergelijking) is goed oplosbaar en dus in ionen gesplitst: Mg 2+aq en 2 Cl-aq. Dat betekent dat in de somreactie 2 Cl-aq vervalt, want links en rechts van de pijl mogen niet dezelfde deeltjes staan. Als je voor de pijl 2 H+aq zet ( ipc HCl) wordt Cl-aq rechts van de pijl ook niet vermeld.

    Het bovenstaande kun je op een aantal somreacties van jou toepassen. Kaliumzouten zijn allemaal goed oplosbaar en komen daarom niet voor in de somreactie (het zijn de tribune ionen).

    Buis 1: In de opdracht staat dat je H2(g) moet aantonen. Hoe heb je dat gedaan? reactievergelijking?

    waarneming over oplossen van HCl. HCl is al opgelost voor de reactie met Mg. Heb je bij deze reactie nog een temperatuurverandering in de buis gevoeld?

    Buis 2: waarneming van Mg en zoutzuur vermeld. Kleurverandering door de reactie nog waargenomen? Verliep de reactie spontaan?

    Buis 3: Verliep deze reactie wel? zie tabel 48

    Buis 4: Hoe heb je Cl2 toegevoegd?

    Buis 5 en buis 6: waarnemingen van proef 1 vermeld

    Proef 7 Totaalreactie: K2Cr2O7 + 3 Na2SO3 + H2SO4 → Cr2(SO4)3 + K2SO4 + 3 Na2SO4 + H2O

    Voor deze totaalvergelijking geldt mijn opmerking over de tribune ionen. Het gebruikte zwavelzuur is volledig in ionen gesplitst, net als de Na en K zouten. Waarnemingen van proef 1 vermeld.

    Ik hoop, dat bovenstaande opmerkingen je helpen om je verslag verder te verbeteren.

    Als je nog vragen hebt, laat het dan weten.

    Succes ermee,

    Aky

    Beste D. Luffy,

    Er staan al een aantal tips in de opdracht.

    – bekijk de zouten en noteer de kleur

    –  Los een beetje van de zouten op in een beetje gedest. water. Bekijk en noteer of er een heldere/troebele, kleurloze/gekleurde  oplossing/suspensie gevormd wordt. Ontstond er een gas bij het oplossen? Geur en kleur noteren. Gebruik tabellen uit Binas voor oplosbaarheid en kleur

    – misschien is er nu al een selectie te maken.

    – Bepaal de pH van de gemaakte oplossingen, met pH papier

    – misschien kun je nu nog verder een selectie maken.

    – In Binas tabel 48 en 49 kun je nagaan welke ionen als zuur, base, oxidator of reductor reageren.  Daar kun je je onderzoek mee voortzetten.

    Bij een dergelijk practicum is het belangrijk om overzichtelijk te werken en je waarnemingen overzichtelijke en direct te noteren.

    Succes met de voorbereidingen en de uitvoering van dit practicum.

     

15 berichten aan het bekijken - 1 tot 15 (van in totaal 25)

Inloggen voor experts