Jan Wim Peters
Aangemaakte reacties
-
AuteurBerichten
-
Jan Wim PetersExpert
Hallo Ekrem,
Zelf heb ik daar geen ervaring mee, maar de methode lijkt mij geschikt om de meelwormen volledig op te lossen. Dus is er weinig verschil met alleen proteïne. Ik ben benieuwd naar je resultaten.
Succes en groet,
Jan Wim Peters
Jan Wim PetersExpertHallo Sophie,
Wat is je vraag? Bedenk eerst eens een reactievergelijking. Dat is meestal het begin van chemisch rekenen. Als je dan niet verder kunt, stel je mij een vraag.
Succes en groet,
Jan Wim Peters
Jan Wim PetersExpertHallo Nathalie,
Als benzeen redelijk kleine groepen draagt, wordt het beschouwd als hoofdgroep. Als een benzeengroep aan een langere koolstofketen zit, noemen we het een fenylgroep. Dus je praat over ethylbenzeen en 2-fenylbutaan. Als zowel een fluoratoom als benzeengroep aan een koolstofketen zitten, dan plaats je ze in de naam in alfabetische volgorde; dus eerst fenyl-, dan fluor-. Je nummert zó dat de som zo laag mogelijk is. Kom je er zo uit? Je mag altijd voorbeelden sturen om jezelf te controleren.
Succes en groet,
Jan Wim Peters
Jan Wim PetersExpertDag Louise,
Maar waarom deel je hier door 400? Wat is het tijdsinterval?
Let ook op de laatste.
Groet,
Jan Wim
Jan Wim PetersExpertHallo Jinte,
Je kunt stoffen indelen in 3 groepen: metalen, zouten en moleculaire stoffen. Je moet altijd eerst weten tot welke groep een stof behoort. Je weet vast dat Ag(s) een metaal is , Cl2(g) een moleculaire stof en AgCl(s) een zout. Je hebt dat zo geleerd en onthouden, hoop ik. Nu bestaat een metaal uit enkel metaalatomen, die zijn ongeladen. Een molecuul bestaat uit niet-metaalatomen die ongeladen zijn. Een zout bestaat uit positieve en negatieve IONEN; met, uiteraard, een lading. Ook deze ladingen heb je moeten leren. Nu zie je dus dat een ongeladen Ag-atoom is veranderd in een geladen Ag+-ion. Hetzelfde kun je zeggen over chloor. Er is dus sprake van een elektronenoverdracht van zilveratomen naar chlooratomen. Ik weet niet in welke klas/groep je zit, maar dit noemen we een REDOX-reactie.
Is dit duidelijk zo?
Groet,
Jan Wim Peters
Jan Wim PetersExpertIk vind het trouwens wel vreemd dat bij tijdstip 300 het interval hoort 100-300. Je zou verwachten dat je dan voor het tijdstip het midden pakt, 200 s.
Jan Wim PetersExpertHallo Louise,
Dit verduidelijkt voor mij een hoop. Bij de gemiddelde reactiesnelheid tijdens een bepaald tijdstraject, kijk je naar de molariteitsverandering van een stof per seconde. Dus voor de tweede: (6,6-3,0)/(300-100)/4= 4,5 * 10-3 Mol/Ls. Die factor 4 heeft hier waarschijnlijk te maken met het uitdrukken in de zuurstofmolariteit, Je kijkt naar de verandering van de molariteit van een bepaalde stof. Hier: òf N2O5, of NO2, of O2.
Duidelijk?
Groet,
Jan Wim Peters
Jan Wim PetersExpertHallo Louise,
Heb je wel alle informatie gegeven bij deze vraag? Is de molariteit van NO2 echt 6,6 mol/L ? Is er misschien ook een diagram bij gegeven waarop je de molariteitverandering kunt aflezen? Ik kijk er nog even naar, of ik het zo begrijp.
Groet,
Jan Wim Peters
Jan Wim PetersExpertHallo Anna,
Je zegt het precies goed. De katalysator is hier een vaste stof( aan de wand van de buisreactor) dat betekent dat de reactie alleen aan het grensoppervlak plaatsvindt. Bij een homogene katalyse zijn de reagerende stoffen en ook de katalysator opgelost en dus volledig gemengd: moleculair verdeeld.. Dan vindt de reactie in het hele vloeistofmengsel plaats.
Groet,
Jan Wim Peters
Jan Wim PetersExpertHallo Anna,
Je bent misschien op de verkeerde weg. Reaktiewarmten bereken je met vormingsenergieën, zoals die staan in de gegeven tabel en in BINAS. Je kunt je beter niet bezighouden met de fasen. In deze vergelijkingen staat meestal(g), in de tabel (l). Voorbeeld:
Delta E1 = – Hv(cyclohexanol) – Hv(HNO3) + Hv(cyclohexanon) + Hv(HNO2) + Hv(H2O)
Denk daarbij aan plusjes en minnetjes.
Succes en groet,
Jan Wim Peters
Jan Wim PetersExpertPrima!
Jan Wim PetersExpertDag Anna,
Laat eerst je uitkomsten van de deelstappen maar zien. Dan kunnen we aan de hand daarvan verder denken.
Groet,
Jan Wim Peters
Jan Wim PetersExpertHallo Anna,
Dit is een vrij uitgebreide vraag; daarom staat hij ook helemaal achteraan in deze module. Wat je in ieder geval moet doen is van iedere deelstap van het proces de reactie-energie te berekenen. Daarbij gebruik je BINAS en de tabel op blz. 75. Als je die voor iedere deelstap hebt, moet je ze met elkaar gaan verrekenen. Het handigst kun je achteraan beginnen; wat is nodig voor het maken van 1 mol adipinezuur? En dan, zo nodig, rekening houden met de opbrengstpercentages. Maar zoals ik al zei, dit is even werk.
Succes en groet,
Jan Wim Peters
Jan Wim PetersExpertHallo Louise,
Als ik me er ook nog even mee mag bemoeien….
Bij de eerste opdracht gaat het over de elektrolyse van water. In zo’n diagram komt dan als beginstof(fen) 1 mol H2O te staan. Bij de producten moet je dan 1 mol H2(g) en een 1/2 mol O2(g) zetten dus 0,5 O2(g). Je moet je daarbij niet druk over die 1/2: in dit geval gaat over een half mol van een stof. Bij reactievergelijkingen, die gevraagd worden, mag je dat niet doen; daar alleen gehele getallen.
Groet,
Jan Wim Peters
Jan Wim PetersExpertHallo Mona,
Je hebt helemaal gelijk. Bij pH wordt de significantie bepaald door het aantal decimalen.
Een pH van 3,7 betekent een molariteit van 2 . 10-4 M. 1 Significant cijfer dus.
Groet,
Jan Wim Peters
-
AuteurBerichten