akyvanderbeek

akyvanderbeek

Aangemaakte reacties

15 berichten aan het bekijken - 1 tot 15 (van in totaal 31)
  • Auteur
    Berichten
  • In reactie op: Zuren en basen #181780

    Beste Louise,

    Het gaat om de reactie tussen verdund azijnzuur en bariumoxide. Dit is een zuur base reactie, het zuur staat een H+ af, de base neemt de H+ op. Je begint met het opschrijven van de aanwezige deeltjes. Azijnzuur is een zwak zuur, dus schrijven we deze ongesplitst op . Dat wordt dan CH3COOH. Verdund betekent dat er H2O toegevoegd is. Deze staat meestal niet bij de aanwezige deeltjes. In tabel 49 zie je dat H2O een zwak zuur is en een zwakke base en reageert daarom bijna nooit. Bariumoxide is een onoplosbaar zout en als vaste stof aanwezig. Dat wordt dan BaO. In BaO zijn de ionen Ba2+ en O2 aanwezig. Het O2 – ion is de base. Deze staat in tabel 49 rechts onderaan. De base O2- kan 2 H+ opnemen en dan wordt er H2O gevormd. Van azijnzuur wordt alleen de H van de zuurgroep COOH afgestaan. Er zijn 2 H’s nodig dan zijn er ook 2 CH3COOH nodig. Van het BaO blijft na de reactie het ion Ba2+over en staat ook rechts van de pijl. Daarom wordt de reactievergelijking BaO + 2CH3COOH -> Ba2+ + H2O + 2CH3COO- . Als je naar jouw reactievergelijking kijkt, zie je dat links en rechts van de pijl niet hetzelfde aantal H atomen staan, dus die vergelijking is niet kloppend.

    Ik hoop dat het nu duidelijker is. Door te blijven oefenen met het opschrijven van de aanwezige deeltjes en daarna de reactievergelijking, hoop ik dat  je steeds minder fouten gaat maken.

    Succes en groeten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: azijnzuur en zuur-base #181779

    Beste Louise,

    Azijnzuur is een zg triviale naam. Zoals je al schrijft is de chemische naam ethaanzuur. Bij de naamgeving zijn een aantal regels. Als je deze volgt is uit de chemische naam de formule af te leiden. Voor de organische zuren gelden de volgende regels: Het aantal C-atomen in de langste keten wordt geteld. De C van de zuurgroep telt in de telling van het aantal C atomen mee en is het eerste C atoom (dit is van belang als er nog zijgroepen aanwezig zijn). Ethaan betekent dat er totaal 2 C atomen aanwezig zijn. De zuurgroep COOH bevat al een C atoom, dus is er nog 1 C atoom aanwezig. C heeft een covalentie van 4, dus er zijn 4 bindingen aanwezig van het C atoom naar de omringende atomen. Zo kom je op de formule voor azijnzuur op CH3COOH. De structuurformule kun je op internet vinden.

    Bij het opstellen van een zuur base reactie reageert altijd het sterkst aanwezige zuur met de sterkst aanwezige base. Hierbij is het belangrijk dat je eerst de deeltjes opschrijft die aanwezig zijn (zie verderop in dit antwoord). In binas tabel 49 kun je dan vinden welk zuur het sterkste is, deze staat links bovenaan in de kolom zuur. In deze tabel vind je ook welke base het sterkste is, deze staat rechts onderaan in de kolom base.

    Opschrijven in welke vorm de deeltjes aanwezig zijn:

    Een sterk zuur is volledig gesplitst in ionen, dus HCl is gesplitst in H3O+ en Cl. Dit heet zoutzuur. Sterke zuren zijn de zuren die in tabel 49 boven H3O+ staan. Zwakke zuren zijn gedeeltelik gesplitst en daarom schrijf je deze in de reactievergelijking ongesplitst op. Azijnzuur is een zwak zuur (zie binas) en daarom schrijf je CH3COOH. Opgeloste zouten zijn gesplitst in ionen en daarom schrijf je van het zout de ionen op waaruit het zout is opgebouwd. Vaste zouten schijf je als ongesplitst op. In een reactievergelijking staan alleen de deeltjes die reageren. Daarom staat bij een reactie met zoutzuur vaak alleen de H3O+ in de reactievergelijking.

    Ik hoop, dat dit antwoord duidelijk is. Je 2e vraag ga ik nu beantwoorden en dan worden bovenstaande regels verder uitgelegd.

    Groeten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: Buffer rekenen vwo 2021-1 vraag 15 #181095

    Beste Meike,

    De manier waarop jij het op wilt lossen, geldt als een zwak zuur in water gebracht wordt en er dan een evenwicht gevormd wordt. Nu wordt er aan een zwakke base en sterk zuur toegevoegd, waardoor er een buffer ontstaat. In de gegevens zie je dat de hoeveelheid toegevoegd HCl (en dus H3O+) veel kleiner is dan de hoeveelheid aanwezig HCO3. Daardoor kan er een buffer ontstaan..

    In opgave 15 (2021-I) wordt een buffer gevormd en zijn de ionen na de pijl niet in dezelfde concentratie aanwezig. In de opgave staat dat er H2CO3 en HCO3 aanwezig zijn. Daardoor geldt de evenwichtsvoorwaarde voor het zwakke zuur H2CO3. De Kz van dit zuur kun je in tabel 49 opzoeken. De concentratie van het gevormde H2CO3  bereken je door te bedenken dat dit zuur ontstaat door de reactie van H3O+ en HCO3. Door deze reactie neemt de hoeveelheid HCO3 af met 3,4.10-2 mol. Deze gegevens invullen in de Kz geeft de [H3O+] en daarna kun je de pH uitrekenen.

    Ik hoop, dat het nu duidelijker is. Succes met de laatste voorbereiding en morgen succes met je examen.

    Groeten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: Zuur identificeren aan de hand van de pkz waarde #179823

    Hallo Fatimalzahr,

    Je hebt in je vraag veel meetgegevens vermeld. Ik ga ervan uit dat je berekeningen kloppen. Als je dan een pKz waarde van 3,9744 krijgt, dan kun je in de tabel zoeken naar een zuur waarvan de pKz waarde in de buurt van de door jou gevonden waarde ligt. De concentratie van de gebruikte NaOH oplossing is wel heel nauwkeurig gegeven, maar van het zuur niet. Hierdoor zit er spreiding in jouw antwoord.

    Ik hoop, dat je met dit wantwoord verder kunt. Succes hiermee en groeten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: molaire massa gelijk stellen aan gram #179491

    Beste Najma,

    Als je het omrekenen lastig vindt, helpt het om gebruik te maken van een zg kruis- of verhoudingstabel.

    voor 1 mol ethanol = 46,1 gram is nodig 0,44.105 J.

    1.106 gram is nodig 0,44.1.106/ 46,1 = 9,54.108 J.

    Tabel 28B geeft dat bij de verbranding van 1 kg hout 16.106 J vrijkomt. Dan is er aan hout nodig: 9,54.108/16.106 = 6,0.101 kg hout. Vanwege de significantie moet het antwoord in 2 cijfers significant gegeven worden.

    Ik hoop dat dit antwoord nog meer duidelijkheid geeft.

    Groeten,

    Aky van der Beek

     

    In reactie op: molaire massa gelijk stellen aan gram #179490

    Beste Najma,

    Bij vraag 17 2022-II wordt eerst de reactiewarmte berekend per mol ethanol. In het antwoordmodel zie je dat in de 2e regel gedeeld wordt door 46,1. Dat is de molecuulmassa van ethanol. Deze berekening is nodig voor de omrekening naar het aantal J warmte die nodig is per ton ( 1 ton  = 1.106 gram) ethanol. In de 3e regel staat de omrekening naar kg hout. Hierbij is gebruik gemaakt van het gegeven uit binas tabel 28B.

    NB: In het antwoord model moet in de 3e regel 9,54.108 staan, het is nl het antwoord van de regel daarvoor.

    Ik hoop, dat het nu duidelijk is. Anders hoor ik het graag.

    Succes en groeten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: koolwaterstoffen nummering #176313

    Beste Yuna,

    Waarschijnlijk bedoel je welk C- atoom het laagste nummer krijgt als er zijgroepen met de C-atomen verbonden zijn in koolwaterstoffen.

    Eerst bepaal je de langste keten C-atomen. Deze krijgt de stamnaam. Bij 4 C-atomen is dat butaan, bij 5 C-atomen is dat pentaan. Hierbij ga ik ervan uit dat er tussen de C-atomen alleen enkele bindingen aanwezig zijn, dus geen dubbele bindingen. Daarna bepaal je welke zijgroepen aanwezig zijn, is dat b.v. chloor aan het 1e en 3e C- atoom, dan heet de verbinding 1,3-dichloorbutaan of 1,3-dichloorpentaan. Als je vanaf het andere uiteinde zou tellen zouden de namen zijn resp. 2,4-dichloorbutaan of  3,5-dichloorpentaan. Deze laatste twee namen zijn fout, omdat de som van de plaatsen zo laag mogelijk moet zijn. 1+3 = 4, dit is minder dan 2+4 of 3+5.

    Ik hoop, dat ik hiermee je vraag beantwoord heb. Zo nee, dan hoor ik het graag.

    Succes en groetten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: structuurformules #172933

    Beste Natalie,

    1. Als er een zuurgroep(COOH)  in een verbinding aanwezig is gebruik je als achtervoegsel zuur en dan telt de C van de zuurgroep mee in de langste keten. De verbinding CH3CH2COOH is daarom propaanzuur. De C van de COOH groep is altijd het 1e C atoom. Als er nog zijgroepen aanwezig  zijn bv Cl aan het andere uiteinde dan heet de verbinding                            3- chloorpropaanzuur.  Zijn er 2 COOH groepen verbonden dan heet de verbinding dizuur. Als er 3 COOH groepen aanwezig zijn kunnen er maar 2 COOH groepen in de hoofdketen zitten. Daarom worden alle 3 COOH groepen als zijgroep gezien en wordt hiervoor carbonzuur gebruikt. Je moet dan wel aangeven aan welke C atomen deze zitten. De hoofdketen wordt dan korter, want de C van de COOH groep telt nu niet mee in de hoofdketen.

    2. Als je methylpropaanzuur tekent (structuurformule) dan kan de methylgroep alleen aan het 2e C atoom gebonden zijn. Als de methylgroep aan het 3e C atoom zou zitten, dan is de langste keten 4 C atomen geworden en heet de verbinding butaanzuur. In de naam 2-methylpropaanzuur geeft het getal 2 geen extra informatie en wordt daarom weggelaten.

    Ik hoop, dat het duidelijker is geworden. Laat het anders maar weten.

    Groeten,

    Aky van der Beek

     

     

    In reactie op: Systematische naamgeving van een alkyn #172896

    Beste Hana,

    Als in een alkyn 2 keer een dubbele binding voor komt, dan wordt de uitgang di-yn voorafgegaan door de plaats van de drievoudige binding. Als er verder geen andere groepen aanwezig zijn, moet de som van de plaatsen zo klein mogelijk zijn. Bij een onvertakte keten van 5 C atomen bv penta-1,3 di-yn  en niet penta- 2,4 di-yn.

    Bij de naamgeving van koolwaterstoffen geldt altijd dat de som van de zijgroepen, of aanduiding dubbelde of drievoudige bindingen zo laag mogelijk moet zijn. Bij verschillende zijgroepen worden de zijgroepen in alfabetische volgorde genoemd.

    Als er nog vragen zijn, hoor ik het wel.

    Groeten,

    Aky van der Beek

     

    In reactie op: Redox, vwo 2018-1 vraag 22 #172193

    Beste Meike,

    De informatie over de positieve en negatieve polen bij de elektrochemische cel (accu, brandstofcel) kloppen dus de reductor reageert aan de negatieve pool, de oxidator aan de positieve pool. Bij opladen en elektrolyse is het precies omgekeerd.

    In de linker halfcel wordt VO2+ omgezet in VO2+. Er komt dus een O atoom bij, het aantal V atomen blijft gelijk. Om de halfreactie kloppend te krijgen kan de VO2+ de O niet leveren, omdat dan ook het aantal V atomen steeds wijzigt. Er is een oplossing van zwavelzuur aanwezig. Dus behalve H+, SO4 2- ook H2O. H2O is dan vaak de verbinding die de O levert. In binas tabel 48 staat dat SO4 2- alleen oxidator is in geconcentreerd zuur. In de linker cel reageert juist de reductor.

    Bij een halfreactie kan het helpen om op te schrijven welke deeltjes aanwezig zijn. Bij oplossingen is ook altijd H2O aanwezig en bij een redoxreactie is het goed om deze dan ook te vermelden, zodat deze evt. in de reactie gebruikt kan worden.

    Ik hoop, dat de bovenstaande antwoorden je helpen. Anders hoor ik het wel.

    Groeten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: Redox, vwo 2018-1 vraag 22 #172162

    Best Meike,

    In het plaatje van deze elektrochemische cel staat welke verbindingen omgezet worden en wat er dan gevormd wordt. SO42- komt in beide cellen voor. De zuurstof die nodig is, wordt niet door SO42- geleverd, maar door H20.

    De vraag gaat over de reacties tijdens het opladen, dat is een gedwongen elektronen overdracht, net als bij elektrolyse.  Vandaar de genoemde reacties.

    Ik hoop dat de gegeven antwoorden nu duidelijk zijn. Anders hoor ik het wel van je.

    Groeten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: Titratie #170268

    Beste Anna,

    Bij een titratie (in dit geval zoutzuur en natronloog) wordt nauwkeurig een hoeveelheid vloeistof in een erlenmeyer gepipetteerd b.v. zoutzuur. Als in de buret natronloog zit, kan dit ook heel nauwkeurig toegevoegd worden. Bij deze titratie reageert H3O+ met OH-. Een titratie is klaar als alle H3O+  gereageerd wordt. Bij het titreren kan er wat OH- langs de rand zitten, dit moet ook in de erlenmeyer terecht komen en daarom mag je naspoelen met een beetje demiwater. Als het naspoelen niet gebeurt, kan het zijn dat er OH- toegevoegd is, dat niet met H3O+ gereageerd heeft. Welke invloed heeft dat op de uitkomst van je titratie?

    Ik hoop, dat dit antwoord duidelijk is. Anders hoor ik het wel.

    Groeten,

    Aky van der Beek

     

     

    In reactie op: Links en rechtdraaiend, wat moet ik kennen #170266

    Beste Bob,

    In de syllabus van scheikunde vwo staat dat het volgende:

    De kandidaat kan een verband leggen tussen de bouw van een (organisch)
    molecuul en de eigenschappen van een stof:
     stereoisomerie:
    – cis / trans isomerie;
    – spiegelbeeld isomerie:
     asymmetrisch koolstofatoom.

    Je moet weten hoe je kunt bepalen of  er in een molecuul een asymmetrisch C-atoom  aanwezig is. Hiervoor heb je wel de structuurformule van het molecuul nodig. Je hoeft niet vanuit een tekening te kunnen bepalen of de D of L vorm aanwezig is. Is bv de D vorm gegeven, dat moet jij de L vorm kunnen tekenen. Ook moet je weten dat bij sommige reacties of de D vorm of de L vorm reageert.  De D en L vorm hebben invloed op de draaiing van het polarisatievlak van licht.

    Het kan zijn dat jouw docent dit onderwerp verder uitgediept heeft en wat extra van de leerling vraagt. Dat kun je dan bij de docent navragen.

    Ik hoop, dat je vraag hiermee voldoende beantwoord is. Anders hoor ik het wel.

    Groeten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: Partiële en formele lading #170262

    Beste Anouk,

    Bij een partiële lading wordt rekening gehouden met de elektronegativiteit van de aanwezige atomen in een verbinding. Een partiële lading wordt aangegeven met delta + of delta -. Delta – voor het meest elektronegatieve element.

    Bij een formele lading wordt niet naar de elektronegativiteit gekeken.

    Uit de vraag moet duidelijk zijn of je de formele ladingen en/of de partiële ladingen moet aangeven.

    Ik hoop dat hiermee de vraag voldoende beantwoord is. Laat het anders weten.

    Groeten,

    Aky van der Beek

    In reactie op: dipoolmolecuul #170256

    Beste Anouk,

    CF2O heeft inderdaad een 3 omringing. Als de elektronegativiteit van alle atomen hetzelfde zijn is het molecuul geen dipool, zoals b.v. bij SO3. In CF2O is C omgeven door 2 F atomen en 1 O atoom. Er is verschil in elektronegativiteit tussen F en O en daarom zijn de hoeken niet precies 120 graden. Welk atoom heeft de grootste elektronegativiteit? daar is 𝛿-.  Hierdoor blijft er een ladingsongelijkheid over en is het molecuul een dipool.

    Ik hoop, dat het nu duidelijker is. Anders hoor ik het wel.

    Groeten,

    Aky van der Beek

15 berichten aan het bekijken - 1 tot 15 (van in totaal 31)

Inloggen voor experts