docent Dick

docent Dick

Aangemaakte reacties

15 berichten aan het bekijken - 121 tot 135 (van in totaal 196)
  • Auteur
    Berichten
  • In reactie op: Naamgeving opgeloste zwakke base #152299
    docent Dick
    Expert

    Beste Bob,

    Je hebt helemaal gelijk!

    Een oplossing van bijv. natriumacetaat geef je weer met: Na+(aq) en CH3COO(aq).

    Met vriendelijke groet,

    Dick

     

    In reactie op: Molaire concentratie berekenen met de dichtheid #152291
    docent Dick
    Expert

    Beste Sam,

    Je hebt de dichtheid, dus weet je dat 1L zoutzuur met 37,2 massa-%  HCl een massa heeft van 1190 g.

    (Je kunt natuurlijk ook de formule: dichtheid = massa/volume gebruiken: massa = dichtheid* volume.

    van de 1190 g oplossing is 37,2 massa-% HCl.

    Kun je uitrekenen hoeveel HCl in 1190 g oplossing zit?

    Als je weet hoeveel gram HCl, kun je dit omrekenen naar mol HCl.

    Je weet dan hoeveel mol HCl in 1L van de zoutzuur aanwezig is.

    Is dit voldoende om je antwoord te berekenen?

    Zo niet, dan zien we je vervolgvraag graag tegemoet.

    Met vriendelijke groet,

    Dick

    In reactie op: vitamine C, redox, gehalte #152289
    docent Dick
    Expert

    <p style=”padding-left: 40px;”>Beste Joe,</p>
    Wat dacht je er van op internet te zoeken?

    Type in: vitamine C gehalte bepalen

    Vervolgens goed kijken bij welke bepalingen gebruik gemaakt wordt van een redoxreactie.

    Groeten,

    Dick

    Ps. Als je nog een vervolgvraag hebt, dan zien we die graag tegemoet.

    In reactie op: nucleofiele additie #150322
    docent Dick
    Expert

    Beste Timmy,

    Je eerste vraag: ‘Welke moleculen zijn in reactie met een nucleofiel het meest reactief?” is best een lastige vraag.

    Bij een nucleofiel reactie heb je allereerst een onderscheid tussen SN1 en SN2.

    Je hebt een beginstof en een nucleofiel. Doorgaans heb je geen twee mogelijke beginstoffen.

    Dus hier speelt geen concurrentie een rol.

    Omdat de reactie in een oplosmiddel plaatsvindt, een nucleofiel.

    Bijv. een reactie tussen 1-chloorbutaan en natronloog. In dat geval zijn er twee nucleofiele deeltjes mogelijk: H2O en OH .

    In dat geval kun je zeggen : hoe geconcentreerder de lading, hoe reactiever een nucleofiel. Dus OH (O met een ‘echte” – lading) is een sterkere nucleofiel dan H2O (met een partiele – lading op de O).

    De twee vraag begrijp ik niet goed. Bedoel ik je zoiets als: 1-chloor-2-nitrobenzeen als beginstof met een nucleofiel en dan de vraag: wie is de leaving groep Cl  of NO2?

    Is je eerste vraag beantwoord?

    Is je tweede vraag begrepen of bedoel je iets anders?

    Met vriendelijke groet,

    Docent Dick

     

    In reactie op: massaspectrometrie #150294
    docent Dick
    Expert

    Beste Nooe,

    Het koolstofatoom bezit de + lading, vandaar dat je CH2+-OH moet schrijven.

    Met vriendelijke groet,

    docent Dick

    In reactie op: Instabiele zuren #150293
    docent Dick
    Expert

    Beste Christian,

    Ik begrijp dat je op zoek bent naar een definitie van een instabiel zuur.

    Een instabiel zuur is een zuur, die wanneer hij bij een reactie ontstaat (voor een deel) ontleedt.

    Er zijn twee instabiele zuren: H2CO3 en H2SO3 .

    Je hebt misschien wel een practicum gedaan waarbij je aan een oplossing van natriumcarbonaat een overmaat zoutzuur toevoegt. Je neemt dan een gasontwikking waar. Als je dit gas opvangt en leidt door een oplossing van kalkwater, zie je een troebeling optreden.

    Wat gebeurt hier allemaal:

    oplossing van natriumcarbonaat( Na+(aq) , CO32-(aq) ) met zoutzuur:(H3O+ , Cl(aq) )

    CO32-(aq) + 2 H3O+(aq) –> H2CO3(aq) + 2 H2O(l)

    H2CO3(aq) <==> H2O(l) + CO2(g)    (koolzuur is instabiel)

    Je ziet de gasontwikkeling omdat de H2CO3 voor een deel ontleedt in H2O en CO2..

    Als je CO2 in kalkwater (Ca2+(aq) , OH(aq) )  leidt, treedt de volgende reactie op:

    Er ontstaat een evenwicht: CO2(g) + H2O(l) <==> H2CO3(aq)

    Dit evenwicht loopt af naar rechts doordat je H2CO3 onttrekt:  H2CO3(aq+ + 2 OH(aq) –> 2 H2O(l) + CO32-(aq)

    Een vervolgend ontstaat er een vaste stof: Ca2+(aq) + CO32-(aq) —< CaCO3 (s)

    ————————————-

    Als is CO2 in water leidt treedt het evenwicht op: CO2(g) + H2O(l) <==> H2CO3(aq)

    Vervolgens reageert H2CO3 met water, want het is een zwak zuur.

    H2CO3 (aq) + H2O(l) <==> H3O+(aq) + HCO3(aq)

    HCO3(aq) + H2O(l) <==> H3O+(aq) + CO32-(aq)

     

    Met vriendelijke groet,

    docent Dick

     

    In reactie op: Zure en base reacties: los of aan elkaar? #150132
    docent Dick
    Expert

    Beste Gunfu,

     

    Zie de uitleg in de attachfile.

     

    Met vriendelijke groet,

    Docent Dick

     

    Bijlagen:
    In reactie op: Instabiele zuren #147569
    docent Dick
    Expert

    Beste Hugo,

    Je vraag is een beetje onduidelijk, vandaar eerst een stukje uitleg.

    Een zout bestaat uit een metaalion en niet-metaalion (Natrium-ion en Chloride-ion) of een metaalion en samengesteld niet-metaalion (Calcium-ion en sulfaat-ion) metaalion.

    H2CO3 is een zuur.

    H2CO3 en H2SO3 zijn instabiele zuren in Binas tabel 49 staat bij deze zuren tussen haakjes (H2O en CO2) cq (H2O en SO2).

    Als je een vervolgvraag hebt , dan zien we die graag tegemoet.

    Docent Dick

    In reactie op: VSEPR-theorie #147557
    docent Dick
    Expert

     

    Zie bijlage

    In reactie op: VSEPR-theorie #147556
    docent Dick
    Expert

    Hoi Elke

    Er is een youtube video met uitleg: 6 vwo ruimtelijke bouw van moleculen.

    Mocht je hier na nog vragen hebben dan vernemen we die graag.

    Met vriendelijke groet,

    Docent Dick

    In reactie op: IJzerionen tegen kalkwater #3328
    docent Dick
    Expert

    Beste Bob,

    In de attachfile vind je mijn reactie.

    ’tribune-ionen’ heb je mijns inziens hier niet nodig, zie mij reactie.

    In reactie op: Het versterkt broeikaseffect #3271
    docent Dick
    Expert

    Beste Rhode,

    Het broeikaseffect is het proces waarbij warmtestraling van het aardoppervlak geabsorbeerd wordt door atmosferische broeikasgassen en vervolgens uitgezonden wordt in alle richtingen. Doordat een deel wordt teruggezonden naar het aardoppervlak, neemt de oppervlaktetemperatuur toe. De atmosfeer is selectief transparant: het laat zichtbaar licht van de zon wel bijna volledig door. Zonder het broeikaseffect, dus zuiver het effect van zonlicht en aardwarmte, zou de oppervlaktetemperatuur op Aarde gemiddeld -18 °C zijn; feitelijk is zij echter +15 °C. Het effect is genoemd naar de broeikas waar een glazen of plastic overkapping de uitstraling van warmte tegenhoudt en zo de temperatuur in de broeikas laat oplopen.

    Menselijk handelen, zoals ontbossing en de verbranding van fossiele brandstoffen zorgen ervoor dat op Aarde de concentratie van een aantal broeikasgassen stijgt, waardoor het broeikaseffect wordt versterkt. Dit leidt tot de opwarming van de Aarde.

    Het is schadelijk omdat hierdoor het zeewater opwarmt (o.a. koraal sterft) en poolkappen en gletsjer versneld smelten.

    De stijging van de temperatuur op aarde heeft wereldwijd gevolgen: Meer overstromingen doordat de zeespiegel stijgt. Vooral dichtbevolkte kustgebieden en rivierdelta’s in ontwikkelingslanden zullen hier mee te maken krijgen. Voedseltekorten in gebieden waar het droger wordt, met als gevolg honger en ondervoeding.

    Welke van de genoemde effecten zouden invloed hebben op het leven in Nederland denk je?

    Docent Dick

    In reactie op: Absint Examenopg 2009 #3212
    docent Dick
    Expert

    Beste Daisy,

    1,496.10-2 g thujon/L

    de dichtheid van de oplossing is 0,92.103 kg/m3 of 0,92.103 g/L

    1 L oplossing heeft een massa van 0,92 kg

    in 1 L oplossing zit 1,496.10-2 g thujon

    1,496.10-2 g thujon / 0,92 kg = 1,6.10-2 g thyjon = 16 mg

    Berekening duidelijk?

    Groeten,

    Docent Dick

    In reactie op: aminozuureenheid #3126
    docent Dick
    Expert

    Beste Ninthe,

    Het betreft vraag 21 van vwo-examen 2010 1e tijdvak.

    Zie commentaar in de attachfile

    In reactie op: Rekenen #3125
    docent Dick
    Expert

    Beste Eva,

    ‘In een fabriek reageert bij het bovenbeschreven productieproces 90 procent van het toegevoerde waterstofperoxide in ruimte 1. De overige 10 procent van het waterstofperoxide reageert in ruimte 3. Hierbij ontstaat geen propeenoxide.’

    ‘Bereken hoeveel ton waterstofperoxide ten minste nodig is voor de jaarproductie van 3,0·105 ton (1,0 ton = 1,0·103 kg) propeenoxide volgens het bovenbeschreven proces.’

    Dat betekent 90% van het toegevoerde waterstofperoxide reageert in ruimte 1 waarbij propeenoxide ontstaat.
    Je hebt uitgerekend hoeveel ton waterstofperoxide je nodig hebt voor reactie met 3,0.105 ton propeenoxide.
    Aangezien maar 90% van de toegevoerde waterstofperiode in ruimte 1 reageert, moet je dus meer waterstofperoxide toevoeren om alle propeenoxide te laten reageren. Vandaar de vermenigvuldigingsfactor 100/90.

    Is dat je zo duidelijk?

    Groeten,

    Docent Dick

15 berichten aan het bekijken - 121 tot 135 (van in totaal 196)

Inloggen voor experts