Wim Wessel
Aangemaakte reacties
-
AuteurBerichten
-
Wim WesselExpert
Hallo Celeste,
‘Het beste’ is een heel breed verzoek, maar gezien je niveau van 6 vwo lijkt het mij dat je wilt oefenen voor het examen van a.s. dinsdag.
Om een idee te krijgen wat voor rekenopgaven voorkomen op een scheikunde-examen, doe je er het beste aan rekenopgaven van recente examens op te zoeken. Oude examens kan je vinden op bijvoorbeeld examenblad. nl of havovwo.nl. In de correctievoorschriften kan je de uitwerkingen van die rekenopgaven vinden. Die uitwerkingen zijn de laatste jaren stap-voor-stap, dus ik denk dat je daar veel aan kunt hebben.
Groeten,
Wim Wessel
Wim WesselExpertHallo Meike,
Het is een kwestie van de vraag goed lezen.
Binnenin een molecuul indigo gaan atomen/ atoomgroepen interacties met elkaar aan waardoor er in dit geval minder goed interacties met watermoleculen (geen waterstof!) plaatsvinden. Met andere woorden: zonder die interacties worden die watermoleculen wel gebonden. Kijk daarom in de structuurformule naar de plaats(en), waar volgens deze structuurformule watermoleculen gebonden kunnen worden door middel van (inderdaad) waterstofbruggen. Zie je dat het gaat om de N-H groep en de C=O groep? En die kunnen onderling ook ‘gewoon’ waterstofbruggen maken.
Je zou dus kunnen zeggen dat die groepen geen waterstofbruggen meer ‘over’ hebben om nog met watermoleculen te binden.
Jouw antwoord was overigens niet zo gek: je kunt een waterstofbrug zien als een extreem sterke dipool-dipoolbinding.
Groeten,
Wim Wessel
Wim WesselExpertHallo Anna,
Soda bevat een carbonaation. Dat is een base. Als je daar zwavelzuur bij doet, krijg je een zuur-basereactie.
De overmaat zwavelzuur titreer je dan met natronloog. Ook dat is een zuur-basereactie.
Je geeft geen doel aan van de titratie, maar omdat je een overmaat titreert lijkt het mij een terugtitratie.
Ik hoop dat je hier verder mee kunt.
Groeten,
Wim Wessel
Wim WesselExpertHallo Meike,
Eerste vraag: ibuprofen heeft 13 C atomen. Als je (nogmaals) gaat tellen: 6x C van de benzeenring, dan links 2x C op de hoekpunten en 2x C van de afgebeelde methylgroepen, rechts van de benzeenring 2x C op de hoekpunten en een C van de afgebeelde methylgroep. Opvallend genoeg heb je het aantal H en O atomen goed.
Tweede vraag: deze opgave behandelt twee reacties. In de eerste reactie ontstaat per mol propaan 3 mol CO en 7 mol H2. In de tweede reactie ontstaat per mol CO 1 mol CO2 en 1 mol H2. Aangezien er in de eerste reactie 3 mol CO was ontstaan, ontstaat er totaal 3 mol CO2 en 3 mol H2 in de tweede reactie. In de eerste reactie was nog 7 mol H2 ontstaan, dus totaal 7 + 3 = 10 mol H2. De molverhouding CO2 : H2 komt daarmee op 3 : 10.
Schrijf beide reactievergelijkingen nog eens op. Dan kan je dit zien.
Groeten,
Wim Wessel
Wim WesselExpertHallo Meike,
De vormingswarmte van cyclohexeen staat inderdaad niet in Binas. Je zou die kunnen opzoeken op internet of bijvoorbeeld in het Handbook of Chemistry and Physics (wat mogelijk op school aanwezig is). Ik vraag me echter af of je die vormingswarmte niet uit een bron moet halen, die bij je opdracht hoort. Kan je daar iets over zeggen?
Groeten,
Wim Wessel
Wim WesselExpertHallo Anne,
Nee, je moet de fase/ amplitude niet verwarren met de spin. Het hele orbitaal, dus + fase samen met de – fase, vormt een uiting van de kans om het elektron te vinden. De twee elektronen kunnen dus zowel in dezelfde lob als in verschillende lobben gevonden worden.
Wat de verdeling van de elektronen betreft: de spreiding gebeurt zodanig dat eerst de elektronen over px, py en pz verdeeld worden, want dat is inderdaad energetisch gunstiger dan twee elektronen in dezelfde orbitaal stoppen. Een eventueel vierde p elektron komt dan pas in één van deze orbitalen erbij. De twee elektronen in dat orbitaal hebben dan een tegengestelde spin. In dat orbitaal is er geen specifieke voorkeur voor de positieve of negatieve lob.
Groeten,
Wim Wessel
Wim WesselExpertHallo Anne,
Mag ik eerst een (mogelijk) probleem uit de weg ruimen?
Een px orbitaal is een atoomorbitaal. Zoals je zelf beschrijft heeft deze twee lobben. Wat jij echter als ‘bindend’ en ‘niet-bindend’ beschrijft, zijn volgens mij de fasen die je hebt als je een elektron als een golf beschrijft, waarin de golf een positieve of negatieve amplitude kan hebben. Ik denk dat jij deze amplitudes ziet als bindend en niet-bindend (naar bindend en niet-bindend kijk je alleen bij moleculaire orbitalen, als atoomorbitalen samen gaan).
Als een p orbitaal twee elektronen bevat, kunnen ze in beide lobben zitten: beide positief, beide negatief of één positief en één negatief. Het enige verschil tussen deze twee elektronen ligt in hun spin (ken je die term?).
Ik hoop dat je hier verder mee kunt.
Groeten,
Wim Wessel
Wim WesselExpertHallo Ikhlaas,
Wat is je vraag hierbij?
Wim WesselExpertHallo Geert,
Je vraagt naar twee verschillende onderwerpen.
Als eerste een radicaal versus ionair mechanisme. De termen ‘radicaal’ en ‘ionair’ zijn aanduidingen van de deeltjes, die in het reactiemechanisme een rol spelen. Je noemt zelf al additiepolymerisatie als voorbeeld van een reactie met een radicaalmechanisme. Je hebt ook de substitutiereactie van koolwaterstoffen met halogenen in het licht gehad. Ook die verloopt met een radicaalmechanisme.
Waar je even voor moet uitkijken is dat je niet één soort mechanisme aan één soort reactie gaat koppelen. Zo bestaan er bijvoorbeeld zowel substitutiereacties die volgens een radicaalmechanisme verlopen (net genoemd), als substitutiereacties die via een ionair mechanisme verlopen: je noemt SN1 en SN2 al.
Dat is dan het tweede onderwerp dat je noemt. Het verschil tussen SN1 en SN2 heeft te maken met het aantal deeltjes, dat meedoet in de snelheidsbepalende stap van de reactie. De aanduiding SN1 staat voor achtereenvolgens een substitutiereactie (S) met een nucleofiel (N), dat verloopt volgens een mechanisme, waarin in de snelheidsbepalende stap van het mechanisme één (1) (begin)deeltje een rol speelt. In een SN2 mechanisme doen twee deeltjes dat.
De N in de formule staat voor ‘nucleofiel deeltje’: een deeltje dat positieve lading ‘zoekt’: een negatief ion of een dipoolmolecuul. Daarom zullen substitutiereacties van de typen SN1 en SN2 via een ionair mechanisme verlopen.
Ik hoop dat je hier verder mee kunt.
Groeten,
Wim Wessel
Wim WesselExpertHallo Jade,
Als die stof sterker is als oxidator zonder H+, moet je die inderdaad gebruiken, ook als die oplossing is aangezuurd.
Ik moet hier wel bij zeggen dat een aangezuurde oxidator, als die H+ in zijn halfreactie kan hebben, altijd sterker is dan de niet-aangezuurde. Jouw voorbeeld zal je dus niet tegenkomen.
Groeten,
Wim Wessel
Wim WesselExpertHallo Jade,
Ik neem even waar voor Jan Willem Peters.
Als je opgave zo’n aanwijzing als ‘basisch’ of ‘aangezuurd’ geeft, betekent dat dat voor de pijl van je halfreactie OH– (basisch) of H+ (aangezuurd) mag staan. Meestal zal je die ook echt nodig hebben. Je noemt bijvoorbeeld permanganaat. Die staat met drie halfreacties in tabel 48 van Binas (zoek ze eens op; het is een oxidator). Als je een keuze hebt van halfreacties, ga je in principe voor die van de sterkste, dus voor oxidatoren die het hoogste staat. Bij permanganaat kan je zien dat je dan H+ voor de pijl hebt staan. Jij moet in je opgave nagaan of de oplossing wel zuur is, bijvoorbeeld door dat woordje ‘aangezuurd’. Zo ja, dan mag je die halfreactie gebruiken, zo nee, dan moet je naar de eerstvolgende in sterkte.
Bij reductoren werkt dat net zo. Zoek je halfreactie uit. Als daarin voor de pijl OH– staat, moet in je opgave wel staan dat de oplossing basisch is. Zo niet, dan mag je die halfreactie niet gebruiken (overigens: voor nitriet staat in tabel 48 van Binas geen halfreactie zonder OH–).
Groeten,
Wim Wessel
Wim WesselExpertHallo Jade,
Je geeft me geen verdere gegevens, dus ik kan je alleen een algemeen antwoord geven.
Je hebt het over ‘iets’. Daarom om te beginnen: denk altijd in deeltjes om te zien wat er precies gaat reageren. Dat is belangrijk omdat gegevens vaak van complete stoffen komen. Bij moleculaire stoffen kijk je uitsluitend naar dat ene type molecuul van die stof, maar bijvoorbeeld bij zouten moet je apart naar het positieve en apart naar het negatieve ion kijken.
Waar heb je dan mee te maken?
1. Een enkelvoudig ion: je kunt aan de lading zien of je een oxidator of reductor hebt. Enkelvoudige ionen verliezen meestal hun lading in een redoxreactie. Een positief ion moet daarvoor elektronen opnemen en is dus een oxidator, een negatief ion moet juist elektronen afgeven en is dus een reductor. Wel even oppassen met ionen die meerdere ladingen kunnen hebben, zoals Fe2+ en Fe3+. Het tussenion, dus Fe2+ , is een positief ion en kan dus een oxidator zijn. Maar dit ion kan ook een elektron afgeven om Fe3+ te worden. Dan is Fe2+ dus een reductor.
2. Als je een atoom hebt, zal dat in een redoxreactie een ion worden. Metaalatomen worden positieve ionen, geven dus elektronen af en zijn dus reductoren. Niet-metaalatomen worden negatieve ionen, moeten daarvoor elektronen opnemen en zijn dus oxidatoren.
3. Met moleculen en samengestelde ionen is dat minder duidelijk. De elektronenverplaatsing tijdens de redoxreactie vindt binnenin zo’n deeltje plaats. Je mag daarom bij samengestelde deeltjes nooit op de lading afgaan. Bijvoorbeeld: het negatieve permanganaation (MnO4–) is een oxidator, maar het eveneens negatieve thiosulfaation (S2O32-) is een reductor. Bij samengestelde deeltjes zit er niets anders op om ze in je tabellenboek op te zoeken.
Groeten,
Wim Wessel
Wim WesselExpertHallo Fernando,
De informatie die je nodig hebt: de formule van zwavelzuur, maar denk eraan dat het zwavelzuur opgelost is (want de opgave spreekt over verdund zwavelzuur), en de formule van ammoniak. De reactie tussen zwavelzuur en ammoniak is een zuur-basereactie, dus er wordt een (of meerdere) H+ ionen overgedragen. Haal dus bij een formule (welke?) H+ weg en voeg die aan de andere toe. Daarmee heb je je reactieproducten.
Groeten,
Wim Wessel
Wim WesselExpertHallo Einstein2.0,
Helaas, dat hangt van vele variabelen af. Je had dan de temperatuur moeten meten. Maar misschien kan je dat alsnog doen als er nog voorraadoplossing ammoniumsulfaat en natronloog over is.
Groeten,
Wim Wessel
Wim WesselExpertHallo Einstein2.0,
Dat is hem.
In je voorlaatste alinea staat nog iets wat niet (helemaal) klopt: je rekent de massa van ammoniumsulfaat uit, niet van één mol ammoniumsulfaat. Maar dat maakte voor je berekening niets uit. Trouwens: ben je zelf tevreden met de uitkomst van je titratie?
Als ik je nog een tip mag geven: neem eens een blanco blad en probeer deze berekening nog eens te doen. Deze opdracht bevat heel wat vaardigheden die je uiteindelijk allemaal moet beheersen.
Groeten,
Wim Wessel
-
AuteurBerichten