Vraagbaak scheikunde
Redoxreactie
Vak
Scheikunde
Niveau
Vwo
Onderwerp
Reacties
Leerjaar
6
- Dit onderwerp bevat 4 reacties, 2 deelnemers, en is laatst geüpdatet op 7 maanden geleden door docent Dick.
-
AuteurBerichten
-
MeikeGast
Hallo,
vij het scheikunde examen 2015-1 vwo vraag 3 staat dat de deeltjes zich reageren met HNO3 en dat salpeterigzuur ook nog vrijkomt. Vervolgens zetten ze deze deeltjes niet in de reactie. Hoezo is dat? Ik had dat wel gedaan want ze stonden tenslotte in de vraag.
Bij vraag 4 is het hetzelfde, ze zetten HNO3 om naar HNO2 en vervolgens staat in het correctievoorschrift alleen iets met NO3- ? Waar zijn de rest van de deeltjes gebleven? Is dat dan omdat het zwakkere zuren zijn ofzo? Maar er staat duidelijk in de vraag omzetting .. tot .. dus dan lijkt het mij dat beide stoffen in de reactievergelijking komen.Groetjes Meike
KeesExpertHallo Meike,
Wil je wat meer informatie geven over je vraag? Niet iedereen heeft de examenopgaves bij de hand.
Over welke reactie gaat het? Welke vraag moest je precies beantwoorden?
We horen het graag.
Groeten,
Kees
docent DickExpertBeste Meike,
Kijk eens goed naar de onderstaande tekst en vraag 3:
Hexaandizuur wordt bereid door cyclohexanol (C6H12O) te laten reageren met geconcentreerd salpeterzuur. Bij de reactie ontstaan ook salpeterigzuur (HNO2) en water.
3p 3 Geef de vergelijking van de halfreactie van de omzetting van cyclohexanol tot hexaandizuur. Gebruik molecuulformules. In de vergelijking van de halfreactie komen ook H2O en H+ voor.De uitgangsstoffen zijn cyclohexanol en geconcentreerd salpeterzuur.
Product is hexaandizuur.
Salpeterzuur is een sterk zuur, dus volledig in ionen gesplitst.
Je moet nu de halfreactie geven van de omzetting van cyclohexanol in hexaandizuur. Naast de molecuulformules van deze twee stoffen komen ook H2O en H+ in de halfreactie voor.
Je weet niet waar H2O en H+ in de halfreractie komt te staan.
Je begint met C6H12O → C6H10O4
Links 1 O-atoom en rechts 4 O-atomen.
Dat betekent dat links 3 H2O moet komen te staan.
C6H12O + 3 H2O → C6H10O4
Nu hebt je links 18 H-atomen en rechts 10 H-atomen
dus rechts 8 H+ zetten.
C6H12O + 3 H2O → C6H10O4 + 8 H+
Links van de pijl is het neutraal dus moet je rechts nog 8 elektronen plaatsen!
C6H12O + 3 H2O → C6H10O4 + 8 H+ + 8 e–
Nu opgave 4:
3p 4 Geef de vergelijking van de halfreactie van salpeterzuur tot salpeterigzuur en leid de vergelijking van de totaalreactie af.
salpeterzuur is een sterk zuur en salpeterigzuur is een zwak zuur. Halfreactie staat in BINAS tabel 48
NO3– + 3H++ 3e– —> HNO2 + H2O
Halfreactie van vraag 3 combineren met halfreactie vraag 4
maximumscore 3
NO3– + 3H++ 3e– —> HNO2 + H2O (×4)
C6H12O + 3 H2O → C6H10O4 + 8 H+ + 8 e– (×1)———————————————————————-
C6H12O + 4 NO3– + 12 H+ + 3 H2O →C6H10O4 + 4 HNO2 + 4 H2O + 8 H+C6H12O + 4 NO3– + 4 H+ →C6H10O4 + 4 HNO2 + H2O
Helpt dit je verder?
Met vriendelijke groet,
Dick
MeikeGastBeste meneer,
dankuwel voor uw antwoord. Ik begrijp het opstellen van de reacties zelf nu heel goed; dus dank daarvoor. Maar de stof keuze is dus als volgt:
Salpeterzuur is een sterk zuur, dus volledig in ionen gesplitst.
Dus daarom komt deze stof niet voor in 1 van de half reacties?
salpeterzuur is een sterk zuur > daarom komt deze ook niet voor in de andere halfreactie? Want in principe had ik ook net zo goed bij vraag 4 de halfreactie van HNO3 kunnen opstellen toch?
dus sterke zuren ioniseren volledig en komen dus niet voor in een halfreactie? (Ik vind de combinatie van redox en zuurbase nog een beetje lastig.)Vriendelijke groetjes, Meike
docent DickExpertBeste Meike,
Hert is van belang bij zuur-base en redoxreacties dat je eerst een inventarisatie van de deeltjes maakt.
bijv. Geef reactievergelijking voor de reactie tussen zoutzuur en natronloog.
H3O+(aq), Cl–(aq), Na+(aq), OH–(aq) en H2O(l)
H3O+(aq) is het zuur en OH–(aq) is de base
reactie: H3O+(aq) + OH–(aq) –> 2 H2O(l)
Aangezuurd kaliumpermanganaatoplossing en oxaalzuuroplossing.
H3O+(aq) of H+(aq), K+(aq) , MnO4–(aq), H2C2O4(aq) en H2O(l)
Je schrijft H2C2O4(aq) omdat het een zwak zuur is.
In redoxreacties schrijven we van H+(aq) i.p.v. H3O+(aq)(zie ook BINAS tabel 48).
Sterkste oxidator:MnO4– halfreactie MnO4– + 8 H= + 5e– —> Mn2+ + 4 H2O
Sterkste reductor H2C2O4 halfreactie: H2C2O4 –> 2 CO2(g) + 2 H+ + 2e
MnO4– + 8 H+ + 5e– —> Mn2+ + 4 H2O 2x
H2C2O4 –> 2 CO2(g) + 2 H+ + 2e 5x
——————————————————-
2 MnO4– +16 H+ + 5 H2C2O4 —> 2 Mn2+ + 8 H2O + 10 CO2(g) + 10 H+
2 MnO4– + 6 H+ + 5 H2C2O4 —> 2 Mn2+ + 8 H2O + 10 CO2(g)
Nu je vervolgvraag:
Bij vraag 4 mag je dus niet HNO3 + 2 H++ 2e– –> HNO2 + H2O schrijven!!!!, omdat In de oplossing geen HNO3 voorkomt maar H+(aq) en NO3–(aq). Je schrijft wel HNO2 omdat dit een zwak zuur is.
Ik hoop dat vanaf nu eerst opschrijft welke deeltjes er in de oplossing voorkomen en dan aan de reactievergelijking begint.
Is dit voldoende duidelijk nu?
Met vriendelijke groet,
Dick
-
AuteurBerichten
Bekijk ook eens