C3 JongerenCommunicatie
Aangemaakte reacties
-
AuteurBerichten
-
C3 JongerenCommunicatieSleutelbeheerder
Hallo Erik Jan, kan je meer uitleggen waar het plaatje vandaan komt? Komt het van een chemisch gerelateerde site? Je kan er wel een molecuul inzien en creatief er iets van maken maar dit is zeker geen normale weergave. Zonder meer info is het lastig om gerichter commentaar te geven.
C3 JongerenCommunicatieSleutelbeheerderEline, ik heb de pilot opgave er ook even op nagekeken.
Kleine aanvulling: Op HAVO hoef je het molair volume Vm=24.5 dm3/mol niet uit je hoofd te kennen.
Maar in zo’n geval wordt dit gegeven bij de vraag vermeld (zoals ook hier).
Ook de dichtheid van methaan-ijs is gegeven om de vraag te kunnen oplossen.C3 JongerenCommunicatieSleutelbeheerderEline, die l;aatste zin komt als mosterd na de maaltijd. maar dat had je natuurlijk al door
C3 JongerenCommunicatieSleutelbeheerderHoi Eline,
Het verschil in volume komt inderdaad door de dichtheid.
Bij vloeistoffen en vaste stoffen gebruiken we dichtheid van de stof.
Echter bij gassen spreek je niet zo zeer over dichtheid maar over molair Volume (=Vm).
Je hebt geleerd dat het molair volume (bij een bepaalde temperatuur en druk) hetzelfde is voor alle gassen.
Bij 298K en p=p0 is het molair volume 24.5 dm3/mol.
Meestal staat in de opgave ook vermeld bij welke temperatuur (en druk) dit methaan het volume heeft van 180 liter.
Hopelijk is het zo iets duidelijker geworden.C3 JongerenCommunicatieSleutelbeheerderHallo Eline,
Je zit inderdaad op de goede weg. Het is hier heel belangrijk om de vraag goed te lezen. Wordt er gevraagd wat de vormingswarmte is van de ‘reactie’ of wordt de reactiewarmte per mol van een specifiek product gevraagd.
In het eerste geval moet je delta-E uitrekenen en dus niet delen door de coëfficiënt.
In het geval de vormingswarmte wordt genoemd van een specifiek product of reactant, moet je ook delta-E uitrekenen maar dan wel delen door de coëfficiënt.Vraag 2: Als atomen samengaan bij het vormen van nieuwe moleculen komt energie vrij. Vandaar dat vormingswarmte van elk molecuul negatief is . Als je die moleculen vervolgens weer ontleedt in de afzonderlijke elementen (atomen of de tweeling stoffen H2, O2, F2, Cl2, Br2, I2) dan kost dat energie (ontledingsenergie). Deze 2 waardes zijn tegengesteld.
Een verbrandingsreaktie is geen ontleding. Uit 2 stoffen (zuurstof en de te verbanden stof) worden twee andere stoffen gevormd (CO2 en H2O) en deze stoffen zijn niet de afzonderlijke elementen. Dus moet je de delta-E van de reaktie berekenen.
Ik hoop dat je hier wat aan hebt.C3 JongerenCommunicatieSleutelbeheerderBeste Eline,
Goede vraag! Stel je hebt A + B <-> C., allen gassen. Je verandert het volume van het vat waarin ze zich bevinden.
Het evenwicht verschuift naar de kant met de minste deeltjes (C) . Dat heb je goed! Oftewel, de ligging van het evenwicht verschuift naar rechts. Tijdens het verschuiven van het evenwicht, is er geen evenwicht, dan zijn de snelheden naar links niet gelijk aan die naar rechts. Dus op dat moment ben je die snelheden aan het beinvloeden. Dan is er 1 reactiesnelheid groter (die naar C) dan de ander (die naar A +B)., en DUS verschuif je het evenwicht .
Op het moment dat het nieuwe evenwicht zich heeft ingesteld (“er is evenwicht”), zijn de snelheden van de reactie de ene kant op gelijk aandie de andere kant op. Echter je hebt dan een nieuwe situatie met een andere concentratie A, B en C.Dit staat verder los van de regel dat je de reactiesnelheid kan verhogen door de concentratie van de reactanten te verhogen .
Verder zijn er factoren die de reactiesnelheid beinvloeden, waaronder de concentratie.
C3 JongerenCommunicatieSleutelbeheerderHi Zoë,
Allereerst vroeg ik me af wat je vraag precies is, over welke opgave gaat dit bijvoorbeeld (2)….?
Maar misschien kun je hiermee al een beetje op weg komen.
1. Wat is je concentratie precies en wat is molariteit? En hoe zijn deze met elkaar verbonden?
Molariteit is de hoeveelheid mol van stof X per volume en de concentratie is het aantal mg van stof X per volume.
Je kan bijvoorbeeld 1 mol suiker in een liter water hebben (molariteit, klinkt redelijk) maar stiekem heb je dan 180 g suiker in je water zitten (concentratie)…….
Dus kun je nagaan van welke zuur/base je de molariteit hebt bepaald in X en wat dus de concentratie is.2&3. Heb je een vraag over de reactievergelijking?
In de reactievergelijking schrijf je op met welke stoffen je begint in je mengsel en wat er door een reactie ontstaat.
Sommige stoffen reageren en raken daarna ‘op’, denk bijvoorbeeld aan een reactie waarbij gassen ontstaan.
Als je dit zou doen in een open beker dan vliegen de gassen weg en je reactie houd dus vanzelf op.
Maar soms werk je in een gesloten omgeving en verdwijnt je product niet, dan kan het voorkomen dat er een evenwicht optreed.
Neem bijvoorbeeld A + B –> /<–(dit is een evenwichtspijltje haha) C + D
De stoffen aan de linker kant van de pijl reageren met elkaar tot C + D, maar C+D kunnen ook terug reageren tot A + B
Deze video helpt je misschien : https://www.youtube.com/watch?v=2r8hUuUXYo84. Hoe kom je van concentraties en molariteit tot pH?
Daar helpt deze video je misschien bij: https://www.youtube.com/watch?v=A_N7Es4XhSQJe voegt aan het zuur een base toe om de pH te bepalen, waarom doen we dat? Je voegt X mL base toe aan je zuur en opeens veranderd je oplossing van kleur, wat heeft er dan plaats gevonden?
Kun je hier mee vooruit?
Als er nog vragen zijn hoor ik het graag 🙂
Succes!C3 JongerenCommunicatieSleutelbeheerderHallo Rachel,
Om je op weg te hebben heb ik iets meer informatie van je nodig, namelijk:
Welke homologe reeksen van koolwaterstoffen heb je geleerd in je hoofdstuk? Weet je wat een homologe reeks is?
Wat zijn karakteristieke groepen, welke ken je al?
Wat voor typen reacties ken je?
Welke soort bindingen zijn er?Groetjes,
Loes17 april 2020 om 12:40 In reactie op: koolstofchemie, noodzakelijke voedingsstoffen en afbraak van voedingsstoffen. #1387C3 JongerenCommunicatieSleutelbeheerderHoi Ilse,
Vraag 1: Om je een duwtje in de rug te geven: voedsel bestaat uit koolhydraten, eiwitten, vetten, vitaminen en mineralen. Ik ga er vanuit dat je boek de eerste drie groepen bedoeld, deze leveren energie aan ons lichaam. Ga eens op zoek naar een structuurformule van een koolhydraat en bekijk welke atomen hierin voorkomen. Vergelijk dit eens met de structuurformule van een eiwit en een vet. Welke atomen komen in alle moleculen voor, welke in vetten, welke in eiwitten?Vraag 2: Om te beginnen moet je uit je hoofd leren welke alkanen er zijn (Van C<sub>1</sub>H<sub>4</sub> tot C<sub>6</sub>H<sub>14</sub>) en welke molecuulformule en structuurformule deze alkanen hebben. Deze staan vast in je boek, maar anders kan je ze ook hier vinden:
https://nl.wikipedia.org/wiki/Alkaan
Om te leren hoe je structuurformules tekent kan ik je dit filmpje aanraden:
M.b.t de naamgeving: de nummers 2 en 3 geven aan dat op plek 2 en op plek 3 in het molecuul een methylgroep zit.
Vraag 3:
Je kunt de molecuulformule uit een structuurformule halen door elk atoom dat in de structuur zit te tellen. Een voorbeeld:…..H
H-C-H
…..HIn deze stof tel ik 1x een C en 4x een H, dus de molecuulformule van deze stof is CH<sub>4</sub>. Kan jij nu achterhalen welk alkaan dit is?
Vraag 4:
Ze bedoelen daarmee, dat als 2-methylpropaan hetzelfde is als methylpropaan. Waarom zijn dit dezelfde stoffen? Een tip hiervoor is om van beide stoffen de structuurformule te tekenen en ze met elkaar te vergelijken.Vraag 5:
Wat begrijp je niet bij deze vraag?Hopelijk kan je hier wat mee, zo niet, laat het even weten.
Groetjes Loes
- Deze reactie is gewijzigd 2 jaren, 6 maanden geleden door C3 JongerenCommunicatie.
C3 JongerenCommunicatieSleutelbeheerderIk zie geen splitsing tussen een A en een B vraag in je onderwerp, klopt dat?
Zou je je vraag kunnen verduidelijken?C3 JongerenCommunicatieSleutelbeheerderHi,
Eerst even voor de zekerheid: Het is de oxidatie toestand waardoor koper blauw word en zink wit. (Normaal is koper rood en zink blauwgrijs)
Die kleuren nemen we waar door de absorptie van licht op het element.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Periodiek_systeem/Elektronenconfiguratie
Hier kun je in het periodiek systeem zien dat Cu – 4s1 3d10 en Zn – 4s2 3d10 onderin heeft staan.
Dit vertelt je iets over de schillen en hoe ze gevuld zijn (let even niet op de letters s & d ).
En in mijn vorige antwoord had ik het al over de verschillende configuratie van de elektronen, deze hebben invloed op hoe het licht word geabsorbeerd. Maar dan gaan we richting natuurkunde….Voor de verschillen in kleur heb je dus te maken met oxidatie en verschillende elektronenconfiguratie…..
Beantwoord ik hiermee je vraag?
C3 JongerenCommunicatieSleutelbeheerderIk heb je vraag gezien en ga het even voor je uitzoeken!
Ik probeer hem vanavond nog te beantwoorden 🙂C3 JongerenCommunicatieSleutelbeheerderHallo Charlotte,
De elektronische configuratie zegt iets over de verdeling van elektronen over de elektronenschillen.
(Dus hoe de elektronen zich verspreiden over de verschillende lagen in de elektronen wolk)In koper 29 bevinden zich 29 protonen in de kern
en in zink 30 bevinden zich (je raad het al) 30 protonen in de kern.
Omdat een atoom neutraal is, bevind er zich dus ook hetzelfde aantal elektronen als protonen in een atoom.
Hoe deze elektronen worden verdeeld over de lagen, verschilt per atoom. Soms is een laag ‘vol’ en gaan de volgende elektronen naar een volgende laag.Deze verschillen tussen elementen (aantal elektronen en protonen) zijn dus de reden waarom het verschillende elementen zijn.
Ik hoop dat ik je vraag zo beantwoord heb 🙂
Mochten er nog meer vragen opkomen, stel ze gerust!C3 JongerenCommunicatieSleutelbeheerderBeste Hugo,
Er zullen in de opgave nog andere gegevens moeten staan: oplosbaarheid van picrinezuur (verzadigde oplossing) en de Kz-waarde of de pKz-waarde. De molmassa van picrinezuur zou jezelf moeten kunnen uitrekenen met BINAS tabel 99.
Met deze gegevens kan je de H+ concentratie en dus de pH berekenen.
Heb je hier wat aan?C3 JongerenCommunicatieSleutelbeheerderBeste Hugo, je geeft aan wat de pH-definitie is: pH=-log[H+]. Dat houdt in dat je eerst de [H+] moet weten, ofwel de molaire concentratie H+.
Ik ken je opgave niet (ik ga nu dus af op de info die je mij verstrekt ), maar de stof is vermoedelijk picrinezuur. Dat is verder niet zo belangrijk, maar wel belangrijk is: C6H3N3O7 staat een H+ af en dan kan je bedenken dat dat 1:1 gaat. Dan snap ik weer dat ze de molaire massa van C6H3N3O7 invullen!( Ik behandel hier picrinezuur als een sterk zuur. Strikt genomen is dat niet waar, maar daarmee kan je wel verder. volledigheidshalve: bij de HAVO hoef je geen verschil te kennen tussen sterke en zwakke zuren)
C6H3N3O7—>C6H2N3O7- + H+
x mol/L ———> x mol/L + x mol/Lik hoop dat je mijn betoog snapt, want ik kan hier niets met sub/superscript. succes met je schoolexamen!
-
AuteurBerichten