vormingswarmte en soortelijke warmte
topicOver de vraagbaak

Vraagbaak scheikunde

vormingswarmte en soortelijke warmte

5 berichten aan het bekijken - 1 tot 5 (van in totaal 5)
  • Auteur
    Berichten
  • #156456 Reageer
    Sam
    Gast

    Hey,
    Ik heb de volgende gegevens:
    – vormingswarmte (ZnCl2) = + 415 kJ/mol

    – soortelijke warmte (ZnCl2) = 0,585 J/g*C

    – smeltpunt (ZnCl2) = 365*C

    De vraag die gesteld wordt is of de vorming van 1 mol ZnCl2 plaats vindt in een vaste of vloeibare toestand.

    Wat ik zelf al had uitgerekend is dat 1 mol ZnCl2 gelijk staat aan 136,28 g

    Ik wilde gebruik maken van de formule Q= m*c*dT

    Hierin dacht ik dat dan de m =  136,28 g (niet ik kg, omdat c ook in gram was), c = 0,585 J/g*C en Q = 415*10^3

    Daarbij kom ik uit dat dan dT 5205,47 is, maar dit is wel een heel hoog getal.

    Het uiteindelijke antwoord is een vloeibare stof. Kan iemand mij hierbij helpen?

    Groet Sam

     

     

    #156457 Reageer
    wmoene
    Expert

    Beste Sam, je bent op de goede weg. De vormingswarmte van ZnCl2 is overigens -415 kJ/mol, dus er komt 415000 J aan warmte vrij bij de vorming van 1 mol ZnCl2.

    Als er niet anders gegeven is dan mag je ervan uitgaan dat de reactiewarmte volledig gebruikt wordt om het reactieproduct ZnCl2 te verwarmen. Maar ik ben wel benieuwd waar je het gegeven van de soortelijke warmte van ZnCl2 vandaan hebt. Dat staat niet in de BiNaS en ik kan het op internet ook niet zo een twee drie vinden. Mocht het inderdaad 0,585 J/gK zijn dan klopt jouw berekening helemaal en dan is delta T inderdaad ruim +5200 K.

    Dat is natuurlijk een volledig theoretisch gegeven, als je inderdaad chloorgas met zinkmetaalpoeder laat reageren en de reactiewarmte komt volledig ten goede aan verwarmen van het gevormde ZnCl2, iets wat in de praktijk niet zal gebeuren. Overigens moet je dan ook nog rekening houden met de smeltwarmte van het zout en de eventuele ontledings- of verdampingswarmte.

    Maar als jouw gegevens kloppen dan klopt de door jou berekende delta T ook en dan is er voldoende warmte aanwezig om het gevormde zout meteen te smelten.

    #156458 Reageer

    Beste Sam,

    Om deze opgave volledig te kunnen beantwoorden hebben we eigenlijk een aantal gegevens meer nodig. Zoals via welke reactie de zinkchloride wordt gevormd.

    Als we aannemen dat de zinkchloride volgens de volgende reactie wordt gevormd:

    Zn (s) + Cl(g) -> ZnCl(s/l?)

    Dan wordt de reactiewarmte als volgt berekend:

    Er = Eontleding (Zn) + Eontleding (Cl2) + Evorming (ZnCl2)

    Waarbij Zn en Clals elementen een ontledingswarmte van 0 kJ/mol hebben, dus:

    Er = 0 + 0 + 415 kJ / mol = 415 kJ / mol

    Let op! De vormingswarrmte van zinkchloride is echter geen 415 kJ / mol, maar – 415 kJ / mol. Heb je deze wellicht verkeerd overgenomen uit binas?

    Dus feitelijk is de reactiewarmte:

    Er = – 415 kJ / mol.

    Een negatieve reactiewarmte wil zeggen dat er door de reactie chemische energie wordt afgestaan aan de omgeving, in dit geval in de vorm van warmte. De omgeving verkrijgt dus energie.

    Dit betekent dat Q = – Er = 415 kJ / mol

    Je zegt dat je 1 mol stof hebt, daarmee bereken je vervolgens volledig juist dat dT = 5,21 * 103 oC (let op significantie).

    Om nu vervolgens te kunnen berekenen of het zinkchloride daadwerkelijk smelt, moeten we ook weten hoeveel energie er nodig is om 1 mol zink te smelten. Dit is namelijk een endotherm proces. Echter aangezien je alleen het smeltpunt hebt gekregen van zinkchloride, moeten we hier de aanname doen dat de hoeveelheid energie die nodig is om 1 mol zinkchloride te smelten verwaarloosbaar is. Dit is een terechte aanname als je bedenkt dat de smelttemperatuur 365oC is en we een temperatuurstijging hebben die meer dan 10x zo groot is.

    We zouden eigenlijk ook de begintemperatuur moeten weten, maar zelfs wanneer de beginstoffen zouden reageren bij 0K (laagst mogelijke temperatuur) komen we met deze temperatuurstijging ruim boven het smeltpunt van zinkchloride uit. Kortom, zinkchloride ontstaat hier inderdaad als een vloeistof (misschien zelfs als gas… zou interessant zijn om te onderzoeken).

    Een wat meer riskante aanname hierbij is dat de waarde voor de soortelijke warmte bij deze temperatuurstijging constant is. Dit is voor kleine temperatuurstijgingen wel het geval, maar voor dergelijke hoge stijgingen niet. Dit zou (deels) kunnen verklaren waarom je een dergelijke belachelijk hoge temperatuurstijging in deze opgave vind.

    Eveneens kan het zijn dat Zn en Cl2 in hun elementaire toestand helemaal niet spontaan met elkaar reageren, maar dat zinkchloride uit andere beginstoffen gevormd wordt. Dan wordt de reactievergelijking natuurlijk ook anders en krijg je te maken met ontledingswarmtes, waardoor Er vermoedelijk ook een stuk kleiner wordt en dat leidt dan ook tot een minder drastische temperatuurstijging. Tot slot, zoals genoemd wordt de energie die nodig is om zinkchloride te smelten ook al verwaarloosd.

    Mogelijk dat deze kanttekeningen je wat gerust stellen bij het vinden van deze absurd hoge temperatuurstijging. Echter op basis van de informatie die je ons gegeven hebt lijkt je berekening, los van de verkeerde vormingswarmte, verder volledig juist.

    Controleer dus nog even goed in de opgave of je niets gemist hebt.

    Als je nog vragen hebt, dan horen we het graag!

    Met vriendelijke groeten,

    Yvette

    #156482 Reageer
    Sam
    Gast

    Hey,

    Jullie vertellen me dat ik best veel onbekende gegevens heb. Ik zal de volgende vraag even laten zien die erbij hoort:

    De standaard vormingenthalpie van zinkchloride bedraagt +415kJ/mol. De warmtecapaciteit van zinkchloride is 0,585 Joule/g.°C, en zijn smeltpunt is 365 °C. Vindt de vorming van 1 mol zinkchloride plaats in vaste of vloeibare toestand ?

    Deze vraag moet ik zonder binas kunnen beantwoorden voor mijn toets.

    #156485 Reageer

    Hallo Sam,

    Zoals de de eerste deskundige al zei, je bent goed op weg. Behalve de + waarde van de vormingsenthalpie; dat moet echt – 415 kJ/mol zijn. Je praat nu ineens over warmtecapaciteit in plaats van soortelijke warmte; dat moet echte soortelijke warmte zijn. Met als aanname dat de soortelijke warmte constant blijft tijdens de temperatuurstijging, kun je met deze gegevens inderdaad de vraag beantwoorden.

    Groet,

    Jan Wim Peters

5 berichten aan het bekijken - 1 tot 5 (van in totaal 5)
Reageer op: vormingswarmte en soortelijke warmte
Je informatie:



vraagbaak icoon fasen van stoffen in een reactievergelijking
Scheikunde | Vwo | 5
Vraag
fasen van stoffen in een reactievergelijking
Goedemiddag. Ik ben momenteel bezig met zuur-basereacties. Ik loop alleen ergens tegenaan; hoe weet ik bij het opstellen van zo’n reactie in welke fase zo’n beginstof zich bevindt, kan ik dat in Binas vinden of moet ik dat gewoon weten? Soms schrijf ik (aq) op, maar is het (l), of andersom. Heel af en toe […]
Bekijk vraag & antwoord
studiehulp icoon 10 tips om uitlegvideo’s effectief te gebruiken
Vwo | Havo | Vmbo
Leertip
10 tips om uitlegvideo’s effectief te gebruiken
Haal meer uit het kijken van uitlegvideo's met deze tips.
Bekijk de tip
vraagbaak icoon Zuren en basen
Scheikunde | Vwo | 4
Vraag
Zuren en basen
Hallo, Ik moet bij deze opdracht een reactievergelijking opstellen, maar ik snap het niet helemaal. Ik moet de reactievergelijking geven als bariumoxide en verdund azijnzuur bij elkaar worden gevoegd. Ik dacht dat het antwoord CH3COOH (aq) + BaO (aq) -> Ba 2+ (aq) + CH3COO-. Het antwoord moest BaO + 2CH3COOH -> Ba2+ + H2O […]
Bekijk vraag & antwoord
vraagbaak icoon azijnzuur en zuur-base
Scheikunde | Vwo | 4
Vraag
azijnzuur en zuur-base
Hallo, Bij een reactievergelijking van een zuur-base reactie moet ik de scheikundige naam weten van azijnzuur. Volgens Binas is dit ethaanzuur. Ethaan is C2H6 en zuur is H3O+, maar het antwoordenboekje geeft CH3COOH aan. Is dit een zuur waarvan je de naam gewoon uit je hoofd moet leren? Want ik snap de naamgeving niet helemaal. […]
Bekijk vraag & antwoord
vraagbaak icoon Uitleg vraag 22 van scheikunde examen 2023 eerste tijdvak.
Scheikunde | Vwo | 6
Vraag
Uitleg vraag 22 van scheikunde examen 2023 eerste tijdvak.
Hoi, ik begrijp vraag 22 niet helemaal, in het correctievoorschrift staat dat er 4 atoombindingen zijn, zou u aub willen uitleggen hoe ze daarop komen? Alvast bedankt!
Bekijk vraag & antwoord
vraagbaak icoon Zuur-Base en redox
Scheikunde | Vwo | 5
Vraag
Zuur-Base en redox
Hallo, Ik heb binnenkort een toets over zuur-base en redoxreacties. Wij krijgen dan twee stoffen en dan moeten wij zelf bepalen of het een redox of ZuBa reactie is. Ik heb echter geen idee hoe dit moet. Kan iemand helpen? Dit zijn een aantal voorbeelden van de oefenvragen: 1. Zink + zoutzuur 2. zinknitraatoplossing + […]
Bekijk vraag & antwoord
vraagbaak icoon Halfreacties
Scheikunde | Vwo | 5
Vraag
Halfreacties
Hoi hoi, ik heb een vraagje. Als ik een totaal vergelijking moet opstellen van een redoxreactie, kan het dan zijn dat een halfreactie wel in de binas staat en de ander niet? Of is het altijd zo dat ze er of allebei wel in staan of allebei niet? Dankjewel alvast.  
Bekijk vraag & antwoord
vraagbaak icoon Zuren en basen
Scheikunde | Vwo | 4
Vraag
Zuren en basen
Hallo, Ik snap niet helemaal hoe je nu precies een reactie vergelijking moet opstellen voor een zuur en base reactie. bijvoorbeeld bij een opdracht moet ik de juiste notatie van de oplossing HCIO2 noteren. Ik dacht dat dat dan CIO2- (aq) + H3O+ was. Maar volgens het antwoordenboekje is het alleen HCIO2. Maar HCIO2 is […]
Bekijk vraag & antwoord
vraagbaak icoon hydrofiel of hydrofoob?
Scheikunde | Mbo 2 | 1
Vraag
hydrofiel of hydrofoob?
Beste, Hormonen die derivaten zijn van aminozuren, zijn die hydrofiel en hydrofoob? En de peptidehormonen zijn die hydrofiel of hydrofoob? groetjes Lore
Bekijk vraag & antwoord
vraagbaak icoon Buffer rekenen vwo 2021-1 vraag 15
Scheikunde | Vwo | 6
Vraag
Buffer rekenen vwo 2021-1 vraag 15
Hallo, ik heb morgen examen en nog 1 vraagje. bij examen vwo 2021-1 vraag 15 stellen ze een BOE tabel op, maar hoezo moet je opeens al die concentraties invullen? Ik heb altijd gewoon de stoffen en dan bijv 0,100-x, concentratie h3o+ is c en de laatste stof is ook x, waaruit dan x2/0,100=KZ uitkomt, […]
Bekijk vraag & antwoord

Inloggen voor experts