Vraagbaak scheikunde
redoxreactie
Vak
Scheikunde
Niveau
Vwo
Onderwerp
Reacties
Leerjaar
5
- Dit onderwerp bevat 8 reacties, 4 deelnemers, en is laatst geüpdatet op 1 dag, 12 uren geleden door akyvanderbeek.
-
AuteurBerichten
-
LouiseGast
Hallo,
ik snap bij de oefentoets deze vraag niet helemaal. Ik moet de reactie opstellen van Natriumjodide-oplossing en een aangezuurde kaliumdichromaat-oplossing. Dit is het antwoord:
OX: Cr2O72- + 14 H+ + 6 e– → 2 Cr3+ + 7 H2O
RED: 2 I– → I2 + 2 e–
TOTAAL: Cr2O72- + 14 H+ + 6 I– → 2 Cr3+ + 7 H2O + 3 I2Ik snap niet waarom er jood in staat, terwijl natrium een sterkere reductor is?
Alvast bedankt
docent DickExpertBeste Louise,
Je hebt een natriumjodide-oplossing:.
Na+(aq) en I–(aq)
Je hebt dus geen Na!
Met vriendelijke groet
Dick
wmoeneExpertBeste Louise,
Bij het opstellen van redoxreacties moet je beginnen met het maken van een deeltjesinventarisatie. Hier heb je te maken met 2 zouten. In waterige oplossing vallen die uiteen in de ionen.
Welke ionen zijn er hier aanwezig?
Welnu: Cr2O72- ; K+ ; die had je goed én I– ; Na+ van het natriumjodide, ook een zout. Er is ook water aanwezig. Van deze vijf deeltjes bepaal je de sterkste oxidator (dichromaat) en de sterkste reductor. Dat is I– en niet Na, want er is geen natriummetaal maar er zijn natriumionen. En dan kom je op het door jou genoemde antwoord uit.
Begrijp je deze stappen? Laat het maar weten,
Met vriendelijke groet
Wim Moene
louiseGastHallo,
heel erg bedankt! Ik snap de stappen. Wel had ik nog een vraag. Hoe weet je wanneer een zout uit elkaar valt, dus wanneer je de losse ionen opschrijft, en wanneer je wel het hele zout moet gebruiken? Want je kan in binas niet alle zouten vinden om er achter te komen of ze wel of niet oplosbaar zijn.
Alvast bedankt!
KeesExpertHallo Louise,
Ja, goede vraag! Er zijn wel een paar algemene regels, maar ook weer uitzonderingen op die regels.
Kijk eens in BINAS tabel 45A.
Zouten met ionen van natrium, kalium en ammonium zijn altijd goed oplosbaar in water. Idem voor zouten van andere ionen uit hoofdgroep 1 van het periodiek systeem.
Zouten met nitraat zijn ook goed oplosbaar. Idem voor zouten met bicarbonaat en acetaat.
Zouten met carbonaat, fosfaat, sulfaat, hydroxide, sulfide zijn meestal slecht oplosbaar in water (met uitzondering dan weer als het zouten van natrium, kalium en ammonium zijn).
Chlorides, bromides en iodides zijn vaak goed oplosbaar, maar er zijn uitzonderingen.
Kijk of je een patroon ziet in BINAS 45A.
Groeten,
Kees
louiseGastHallo,
bedankt! Maar hoe zit dat dan bij deze reactie: Kaliumpermanganaat-oplossing en zwaveldioxide gas
OX: MnO4– + 2 H2O + 3 e– → MnO2 + 4 OH–
RED: SO2 + 2 H2O → SO42- + 4 H+ + 2 e–
TOTAAL: 2 MnO4– + 2 H2O + 3 SO2 → 2 MnO2 + 3 SO42- + 4 H+Ik snap niet waarom ze niet als oxidator MnO4– + 8H+ + 5e– -> Mn2+ + 4H2O hebben gepakt, aangezien dit een sterkere reductor is. Eerst dacht ik dat het kwam omdat die reactie aangezuurd is, maar dat is bij de reductor ook zo.
Ik snap ook niet hoe ze met die 2 reacties uiteindelijk tot de totaal reactie zijn gekomen. Ik heb daar namelijk: 2MnO4– + 3SO2 + 10 H2O -> 2MnO2 + 3SO42- + 8OH– + 12H+
wat doe ik dan fout?
Alvast bedankt!
KeesExpertHallo Louise,
Dat is een lastige, inderdaad.
MnO4– kan gereduceerd worden tot MnO2 of tot Mn2+
Voor reductie tot Mn2+ is een zure oplossing nodig (met een pH die laag genoeg is):
MnO4– + 8 H+ + 5e -> Mn2+ + 4 H2O
In een oplossing met neutrale pH wordt permanganaat gereduceerd to MnO2
MnO4– + 2 H2O +3 e -> MnO2(s) + 4 OH–
Jouw eerste gedachte (“omdat die reactie aangezuurd is”) klopte wel.
Een beetje verwarrend is dat H3O+ ontstaat bij beide totaalreacities tussen MnO4– en SO2. Kennelijk is de hoeveelheid H3O+ te gering om een pH te krijgen die laag genoeg is om MnO4– te reduceren tot Mn2+.
Het houvast hier is dat de reductie van MnO4- tot Mn2+ alleen gebeurt bij lage pH.
Over je tweede vraag over de totaalreactie: je doet niks fout. Alleen 8 OH– reageert met 8 H+ tot 8 H2O
Links heb je dan 10 H2O en rechts 8 H2O, dus je mag 8 H2O links en rechts wegstrepen. Dan blijft er links 2 H2O over.
Rechts houd je dan 4 H+ over.
Groeten,
Kees
LouiseGastHallo,
Ik snap volgende vraag van de oefentoets ook niet helemaal. Ik snap de halfvergelijking van de reductor niet. Het gaat om deze opgave:
Om te bepalen hoeveel nitraat zich in een oplossing bevindt, wordt het nitraat omgezet in ammoniak. Daartoe wordt aan de oplossing aluminium en natronloog toegevoegd. Er treedt een redoxreactie op waarbij, naast ammoniak, uitsluitende AlO2– ontstaat.
Geef met behulp van halfreacties de vergelijking van deze reactie.
Dit is het antwoord:
OX: NO3– + 9 H+ + 8 e– → NH3 + 3 H2O
RED: Al + 4 OH– → AlO2– + 2 H2O + 3 e–
TOT: 8 Al + 5 OH– + 3 NO3– + 2 H2O → 8 AlO2– + 3 NH3
Ik had zelf dit voor de halfvergelijking van de reductor:
1. Al -> AlO2–
2. Al + 2 OH– -> AlO2– (O kloppend maken met OH–)
3. Al + 2 OH– -> ALO2– + 2 H2O (H kloppend maken met H2O)
Ik snap niet hoe ze bij het antwoord uitkomen op 4 OH–. Ook snap ik niet hoe je uit deze opgave kan afleiden dat de halfreactie van de reductor in basisch milieu is en de halfreactie van de oxidator in zuur milieu is.
Alvast bedankt!
akyvanderbeekExpertBeste Louise,
Een halfreactie moet altijd kloppend zijn wat betreft aantal atomen links en rechts van de pijl en ook wat lading betreft. Is bij jouw antwoord het aantal H en O atomen links en rechts van de pijl gelijk? Hoe zou je dat op kunnen lossen? Vergelijk jouw antwoord met het antwoord van de uitwerkingen. Daarna wordt de lading links en rechts van de pijl gelijk gemaakt door elektronen links of rechts van de pijl. Al is een reductor, dus moeten de elektronen rechts van de pijl komen en dat klopt ook. In de opgave staat dat Al reageert met natronloog. Welke ionen geeft dat? Wat betekent basisch milieu, welk ion is dan aanwezig? NO3– wordt omgezet in NH3, dan zijn er H atomen nodig, dat kan in de vorm van H+ ionen, dus aangezuurd milieu.Geeft de somreactie geen problemen? Zie een vorig antwoord dat H+ en OH– reageren.
Ik hoop, dat het geheel nu duidelijker is. Groeten,
Aky
-
AuteurBerichten
Bekijk ook eens