Jan Wim Peters

Jan Wim Peters

Aangemaakte reacties

15 berichten aan het bekijken - 76 tot 90 (van in totaal 273)
  • Auteur
    Berichten
  • In reactie op: Dipool lewisstructur HF #156794

    Hallo Tim,

    Kleine aanvulling: omdat het fluoratoom 3 vrije elektronenparen heeft en een binding met het waterstofatoom, heeft F een omringingsgetal 4(3+1). Dus een tetraëder omringing. Maar daar merk je in dit molecuul natuurlijk weinig van; het heeft maar 2 atomen. Daarom is het per definitie een lineair molecuul.

    Groet,

    Jan Wim Peters

    In reactie op: evenwichtsreacties #156793

    Hallo Sam,

    Laat ik beginnen met jouw vraag over partiële druk. In feite betekent dat welk percentage van het gasmengsel H2 is, I2 is en HI is. Samen moet dat natuurlijk 100 % zijn. Voorbeeld pH2= 19%, pI2= 25%, pHI= 56% dan krijg je een Kp van (0,19*0,25)/(0,56)2 = 0,15. Formeel moet je de feitelijke gasdruk van ieder gas in Pascal gebruiken. Voor het antwoord maakt het niet uit.

    Een volgend punt is dat in dit specifieke evenwicht het totale gasvolume niet van belang is. In de evenwichtsvoorwaarde deel je een product van 2 molariteiten door een kwadraat van een molariteit: (mol/L*mol/L)/(mol/L)2. Je ziet dat L wegvalt, net als mol overigens. K is hier dus dimensie loos.

    Hopelijk ben je hier mee geholpen.

    Groet,

    Jan Wim Peters

    • Deze reactie is gewijzigd 1 jaar, 5 maanden geleden door Jan Wim Peters.
    In reactie op: destillatie azeotroop #156576

    Hallo Marit,

    Waarom wil je dit weten?; het lijkt me geen middelbare schoolstof. Als je begint met mengsel a op het kookpunt te brengen, is er een evenwicht tussen de vloeistof en de damp daarboven. Je ziet dat de damp een groter percentage van stof'(A) bevat en minder van de hoger kokende stof(B). Bij destillatie wordt de damp steeds verwijderd als condensaat, dus dan stelt zich een nieuw evenwicht in bij een hogere T, waarbij de vloeistof minder A bevat en de damp meer A dan de vloeistof. Zo gaat deze destillatie door totdat de samenstelling van vloeistof en damp hetzelfde is.

    Kun je dit volgen? Anders stel je maar een volgende vraag.

    Groet,

    Jan Wim Peters

    In reactie op: damp #156491

    Hallo Pieter,

    Als de opstelling een inhoud van 170 mL heeft en er zit 75 mL vloeistof in, hoeveel gas kan er dan in zitten? Zo kun je weer een stap verder. Maar kende je algemene gaswet?

    Succes en groet,

    Jan Wim Peters

    In reactie op: damp #156489

    Hallo Pieter,

    Als een vloeistof kookt en ook de damp heeft dezelfde temperatuur, namelijk het kookpunt, is de druk van de damp even groot als de atmosferische druk. Je kunt nu met het molair gasvolume berekenen hoeveel mol in die ruimte aanwezig is. Je moet dan wel rekening houden met de hogere temperatuur. Ken je de algemene gaswet? Omdat er een beetje aceton is verdampt, is het vloeistofvolume wat kleiner. Ik zou dat verschil eerst maar eens verwaarlozen. Je weet dan het gasvolume boven de vloeistof. Zo kom je er toch wel uit? Zo niet, stel dan maar een aanvullende vraag.

    Succes en groet,

    Jan Wim Peters

    In reactie op: vormingswarmte en soortelijke warmte #156485

    Hallo Sam,

    Zoals de de eerste deskundige al zei, je bent goed op weg. Behalve de + waarde van de vormingsenthalpie; dat moet echt – 415 kJ/mol zijn. Je praat nu ineens over warmtecapaciteit in plaats van soortelijke warmte; dat moet echte soortelijke warmte zijn. Met als aanname dat de soortelijke warmte constant blijft tijdens de temperatuurstijging, kun je met deze gegevens inderdaad de vraag beantwoorden.

    Groet,

    Jan Wim Peters

    In reactie op: Massabalans met concentratie HNO3 #156464

    Hallo Koen,

    Het is zoals je zelf al zei: de uitgaande stroom is een HNO3 oplossing van 7%, de rest is water. Dus 93% van de oplossing. Er is natuurlijk nog een andere stroom, waarin i.i.g., NO voorkomt. Welke stof zal volledig reageren? Niet NO2, want dan zou veel meer HNO3 worden gevormd en wordt het percentage veel meer dan 7%. En ook niet H2O want dat zit voor 93% een de HNO3 oplossing. Je moet gebruik maken van het gegeven 7%, dat zal massa% zijn. Nu kun je twee dingen doen:

    1. Je bekijkt de molverhouding HNO3 : H2O in de HNO3 oplossing en je gebruikt die in de reactievergelijking; er staat dan aan beide kanten van de pijl (veel) H2O.

    2. Je stelt het  aantal mol HNO3 op x mol en rekent voor alle andere stoffen het aantal mol in de stroom uit. Omdat je weet dat het massa% 7% is, kun je x uitrekenen.

    Hopelijk kom je zo verder. Laat maar weten.

    Groet,

    Jan Wim Peters

    In reactie op: Koolstofchemie benzeenringen #155980

    Hallo Charlotte,

    Het beste is, lijkt mij, om het zelf uit te tekenen. Er zijn 2 juiste mogelijkheden. 3 Zes-ringen combineren tot C14H?, kijken hoeveel extra bindingen tussen C-atomen erbij kunnen en vervolgens de H-atomen plaatsen ; de covalentie van C is nog steeds 4. Je kunt er dan ook achter komen dat een bedachte structuur niet kan.

    Succes en vraag maar verder als het niet lukt.

    Groet,

    Jan Wim Peters

    Hallo Samuel,

    Nog steeds snap ik niet het doel van de proef. Moet je bewijzen dat de afname van de hoeveelheid Cu2+ overeenkomt met de massavermeerdering van de anode? Zoals ik het nu begrijp, titreer je 10 mL van de 25 mL(de helft) vloeistof in de U-buis. Dus dan moet je inderdaad met 2,5 vermenigvuldigen. Ik moet er wel bij zeggen dat de methode niet erg nauwkeurig zal zijn: Je weet niet zeker of precies de helft van de oplossing in de anodehelft zit; en weet je zeker dat Cu2+-ionen NIET door het poreuze materiaal gaan?

    Maar misschien is je vraag hiermee wel beantwoord…..

    Laat maar horen of je tevreden bent.

    Groet,

    Jan Wim Peters

    Hallo Samuel,

    Je moet me toch iets meer informatie geven om me te laten begrijpen hoe deze proef precies verloopt. Zoals: wat waren de elektroden bij de elektrolyse? Wat was de opstelling bij de elektrolyse; waren er 2 verschillende halfcellen? Heb je misschien kaliumjodide-oplossing toegevoegd? (Dit omdat thiosulfaat meestal wordt gebruikt om de hoeveelheid I2 te bepalen.) De laatste vraag kan ik misschien wel beantwoorden. Je heb 25 van 100 mL gebruikt voor de titratie, dus de totale hoeveelheid zou dan 4 maal zo groot zijn.

    Wil je mij extra informatie geven?

    Groet,

    Jan Wim Peters

    In reactie op: temperatuur vloeistof en damp #155938

    Hallo Pieter,

    Je begrijpt dat het kookpunt van de vloeistof hoger wordt door de opgeloste stof. Omdat alleen de vloeistof verdampt, is de condenserende damp daarboven een zuivere stof. Deze damp is, tijdens het condenseren, in evenwicht met de zuivere vloeistof. Hiervan is het kookpunt lager. Concreet: als je een kokende zoutoplossing in water hebt, is de temperatuur daarvan bijv. 102 graden C. In een terugvloeikoeler daarboven condenseert de damp op een punt waar het 100 graden C. is.

    Geeft dit voldoende antwoord op je vraag? Anders stel je nog maar een vraag.

    Groet,

    Jan Wim Peters

    In reactie op: kristallisatie van salicylzuur en natriumsalicylaat #155916

    Hallo N.A.I.,

    Een stof kristalliseert uit als de oplossing verzadigd is, of beter gezegd, oververzadigd. Waarom zou natriumsalicylaat dat niet doen en salicylzuur wel. Je voegt immers ook nog zwavelzuuroplossing toe dus het volume wordt dus wat groter. Denk aan de term oplosbaarheid.

    Succes en groet,

    Jan Wim Peters

     

    In reactie op: Verslag titratie, berekenen van massapercentage #155910

    Hallo Sil,

    Jullie hebben al een prachtig stappenschema. Al je dat is gaat invullen. Zo moeilijk kan het niet zijn. Is de molariteit niet nauwkeuriger bekend dan 0,1 M ?

    Succes en groet,

    Jan Wim Peters

    In reactie op: Verslag titratie, berekenen van massapercentage #155908

    Hallo Julius,

    Ja, dit is prima zo. Hoewel ik de molariteit van de thiosulfaat nog mis. Maar nu kun je aan het rekenen: je weet de hoeveelheid thio, zo “bereken” je de hoeveelheid Cu2+ en met de massa van het zout ga je het massa% Cu2+ berekenen.

    Laat me weten hoever je hiermee komt.

    Jan Wim Peters

    In reactie op: Verslag titratie, berekenen van massapercentage #155906

    Hallo Julius,

    Uit de gegevens kan ik opmaken dat je gemiddeld 11,75 mL kaliumthiosulfaatoplossing hebt gebruikt. Maar wat was de molariteit van die oplossing? En hoeveel gram van het koperzout heb je per erlenmeyer afgewogen. Bij deze bepaling mag je de titratiewaarden niet zomaar middelen, omdat je vast niet steeds de zelfde massa koperzout hebt gebruikt. Ik wil graag het volgende van je weten:

    bepaling 1: …….gram zout,    ….mL thiosulfaatopl.

    bepaling 2: …….gram zout,    ….mL thiosulfaatopl.

    bepaling 3: …….gram zout,    ….mL thiosulfaatopl.

    Je moet dan 3 keer het massapercentage Cu2+ uitrekenen en daarvan neem je het gemiddelde.

    Laat maar weten.

    Groet,

    Jan Wim Peters

15 berichten aan het bekijken - 76 tot 90 (van in totaal 273)

Inloggen voor experts