
Vraagbaakscheikunde.nl
Oplossen of reageren zouten
Vak
Scheikunde
Niveau
Vwo
Onderwerp
Stoffen & deeltjes
Leerjaar
4
- Dit onderwerp bevat 1 reactie, 2 deelnemers, en is laatst geüpdatet op 2 jaren, 3 maanden geleden door
Jan Wim Peters.
-
AuteurBerichten
-
Tim 4 vwo
GastOplossingen van hydroxiden worden vaak met hun triviale namen aangeduid. Natronloog kun je op twee verschillende manieren maken. Door natriumhydroxide op te lossen in water, maar ook door natriumoxide te laten reageren met water. Alleen in het laatste geval is er sprake van een chemische reactie.
Dit staat in mijn boek maar hoezo reageert een stof maar lost hij ook op ik dacht het is of of.
Yvette van Rijckevorsel
ExpertHoi Tim,
Het gaat er hierbij om dat je op twee verschillende manieren natronloog kunt maken. De ene manier is door een stof op te lossen (natriumhydroxide) en de andere manier is om een stof met water te laten reageren waarbij de reactieproducten oplossen (natriumoxide).
Om het verschil goed te begrijpen kun je het beste een vergelijking opstellen voor beide processen.
Kijk die van natriumhydroxide ziet er dan als volgt uit:
NaOH (s) -> Na⁺ (aq) + OH⁻ (aq)
Dit is een oplosvergelijking want ik heb voor en na de pijl dezelfde deeltjes. Het enige verschil is dat de deeltjes nu opgelost zijn na de pijl.
Als je een vergelijking gaat opstellen voor de vorming van natronloog en je maakt daarbij gebruik van natriumoxide dan krijg je geen oplosvergelijking maar een reactievergelijking. Natriumoxide reageert namelijk met water. De natriumoxide lijkt echter op te lossen omdat je een vaste stof in water doet waarna een heldere kleurloze oplossing ontstaat. Er is hier echter sprake van een reactie van de vaste stof natriumhydroxide met water waarbij de producten die ontstaan bij deze reactie oplossen in het water met als gevolg een oplossing. En bij deze reactie ontstaat eveneens natriumhydroxide.
Kun je zelf proberen hiervan een reactievergelijking op te stellen?
Groeten,
YvetteTim
GastOh ja dat begrijp ik 🙂 nu. Alleen waarom heet OH dan ineens hydroxide ik had het gewoon waterstofoxide genoemd.
Jan Wim Peters
ExpertHallo Tim,
De naam hydroxide is al vrij oud. In die tijd ging alles in het Latijn. Zuurstof is dan oxygenium( komt uit het Grieks Oxús=zuur en gennãn=scheppen) en waterstof is hydrogenium( hydro=water). Om daar een compact woord van te maken, gebruiken we de uitgang -ide. Je zult nog meer van dat soort samentrekkingen tegenkomen. Denk aan nitriet, sulfaat en fosfaat.
Wij willen natuurlijk graag allerlei vragen beantwoorden, maar bedenk wel dat je zelf veel op internet kunt vinden. Ik vond bijvoorbeeld onder etymologie oxygenium de oorsprong van de naam ZUURstof( oxús=zuur). Nooit geweten.Succes verder en kom maar met een volgende vraag,
groet,Jan Wim Peters
Jan Wim Peters
ExpertAanvulling:
De naam waterstofoxide zou verwarring kunnen geven met de STOF (di)waterstofoxide(water) H2O. Voor een ION gebruiken we dus een ander soort naam, hier dus hydroxide.Keet
GastIIk moet de oplosbaarheid van bariumhydroxide berekenen en heb hiervoor zoutzuur getitreerd. We kwamen uit op 19,2 milliliter zoutzuur dat erbij werd getitreerd. De berekeningen die we hebben gedaan staan hieronder, maar we komen uit op een oplosbaarheid van 10 mol/ liter en dat is een beetje veel. Ziet iemand misschien wat ik fout heb gedaan? Alvast bedankt!
We kunnen dus zeggen dat er 19,2 milliliter zoutzuur werd getitreerd. De dichtheid van zoutzuur is 1,002 kg/ L. Dit is bij een molariteit van 0,100 mol/L en komt het beste overeen met de gebruikte oplossing. Wij hebben een zoutzuur-oplossing van 0,107 mol/L gebruikt. Hiermee kun je de concentratie van waterstof-ionen in de oplossing berekenen. Je kunt de verhouding van waterstofionen : chloride-ionen aflezen in de volgende reactievergelijking:(3) HCl → H+ + Cl-
De verhouding H+ : Cl- is 1:1. Eerst bereken je de massa van 19,2 milliliter zoutzuur met de volgende berekening:
1,002 x 19,2 x 103 = 1,9238 x 104 kg = 1,9238 x 10 1 g
Er is dus 19,238 gram zoutzuur. De molaire massa van zoutzuur is 36,46 g/mol. Het aantal mol zoutzuur kun je krijgen met de volgende berekening:
1,9238 x 101 / 36,46 = 5,2766 x 10-1 molOm vervolgens het aantal mol waterstofionen te bepalen doe je de volgende berekening:
5,2766 x 10-1 / 2 = 2,6383 x 10-1 mol waterstofionen.De verhouding van waterstofionen : hydroxide-ionen kun je afleiden uit reactievergelijking (2) en dit is 1:1. Er waren dus ook 2,6383 x 10-1 mol hydroxide-ionen aanwezig in de oplossing. Het volume van de bariumhydroxide-oplossing was 25,00 milliliter, ook wel 0,025 liter. De concentratie van de hydroxide-ionen bereken je door:
2,6383 x 10-1 / 0,025 = 10,553 mol/LJan Wim Peters
ExpertHallo Keet,
Een gedeelte van je verhaal heb ik overgenomen en van commentaar voorzien. Het antwoord is zo gek nog niet, maar je maakt een aantal fouten.
De verhouding H+ : Cl- is 1:1. Eerst bereken je de massa van 19,2 milliliter zoutzuur met de volgende berekening:
1,002 x 19,2 x 103 = 1,9238 x 104 kg = 1,9238 x 10 1 g DIT IS NIET JUIST; JE VERMENIGVULDIGT ML MET KG/L, DIE MACHTEN VAN 10 ZIJN NEGATIEF, DUS MIN 3 EN MIN 4(EIGENLIJK -2)
Er is dus 19,238 gram zoutzuur. De molaire massa van zoutzuur is 36,46 g/mol. Het aantal mol zoutzuur kun je krijgen met de volgende berekening:
1,9238 x 101 / 36,46 = 5,2766 x 10-1 mol DIT MAG JE NIET DOEN; ZOUTZUUR IS EEN OPLOSSING, DUS NIET HCLOm vervolgens het aantal mol waterstofionen te bepalen doe je de volgende berekening:
5,2766 x 10-1 / 2 = 2,6383 x 10-1 mol waterstofionen. WAAROM DELEN DOOR 2? UITEINDELIJK WEL GOED OMDAT HET GAAT OM BA(OH)2De verhouding van waterstofionen : hydroxide-ionen kun je afleiden uit reactievergelijking (2) en dit is 1:1.
Er waren dus ook 2,6383 x 10-1 mol hydroxide-ionen aanwezig in de oplossing.
Het volume van de bariumhydroxide-oplossing was 25,00 milliliter, ook wel 0,025 liter. De concentratie van de hydroxide-ionen bereken je door:
2,6383 x 10-1 / 0,025 = 10,553 mol/LIk zoek even iets op en kom bij je terug.
Groet,
Jan Wim Peters
-
Deze reactie is gewijzigd 1 jaar geleden door
Jan Wim Peters.
Jan Wim Peters
ExpertHallo Keet,
Je laat je bij de berekening in de war brengen door de dichtheid van zoutzuur. Bij een chemische berekening doe je zoveel mogelijk met het aantal mol van de stoffen. Alleen als dat toevallig nodig is, reken je met massa. Hier is dat niet nodig, want je weet het aantal mL bariumhydroxideoplossing, het aantal mL zoutzuur en de molariteit(mmol/mL) van het zoutzuur. Zo kun je vrij vlot de molariteit(mol/L) van bariumhydroxide in de oplossing uitrekenen.
Ik denk dat je er zo wel uitkomt. Kijk ook even in BINAS 45B voor de tabelwaarde van de oplosbaarheid van bariumhydroxide.Succes en groet,
Jan Wim Peters
-
Deze reactie is gewijzigd 1 jaar geleden door
-
AuteurBerichten
Bekijk ook eens


Vraag
Achterhalen stof met zuur-base reactie / redoxreactie


Vraag
Reactie aan Anode en kathode


Vraag
Analysetechnieken (spectroscopie)


Vraag
Het gaat over berekenen van massa


Vraag
Het gaat over berekenen van massa


Vraag
Formele ladingen bij grensstructuren


Vraag
zuur-base: deeltjes (in dit geval aminozuren) in basische en zure milieus




Eindexamen
Koper uit malachiet

