Vraagbaak scheikunde
Titratie PO Hulp Gezocht
Vak
Scheikunde
Niveau
Vwo
Onderwerp
Reacties
Leerjaar
5
- Dit onderwerp bevat 19 reacties, 1 deelnemer, en is laatst geüpdatet op 5 maanden, 2 weken geleden door mui.
-
AuteurBerichten
-
EINSTEIN2.0Gast
Beste Wessel,
Bedankt dat u ons uit de brand heeft geholpen. Wordt erg gewaardeerd.
Ik heb nog 1 laatste vraag: is dit ongeveer wat u bedoelde?
Om het precieze gehalte ammoniumsulfaat in g/L te berekenen in een ammoniumsulfaat-oplossing, gaan we als volgt te werk. Om het precieze gehalte te berekenen moeten wij kijken hoeveel OH– heeft gereageerd met (NH4)2SO4. Daarmee kunnen wij weer berekenen wat het gehalte was.
Vooraf zijn er al een paar dingen gegeven:
NaOH:
v = 25 mL = 0,025 L
c = 0,09969 M. Deze was gegeven op het bord.
(NH4)2SO4:
v = 10,0 mL = 0,0100 L
H2SO4:
c = 0,04973 M. Ook deze was gegeven op het bord.
v = afhankelijk welke meting(1,2 of 3) je gebruikt.
Bij stap 2 in de methode vind er een reactie plaats tussen ammoniumsulfaat en een overmaat aan natronloog. Deze is als volgt: NH4+ + OH– → NH3 + H2O. Hierbij blijft er nog OH– over. Deze OH– reageert weer met zwavelzuur tijdens de titratie. Deze is als volgt: H3O+ + OH– → 2H2O. Om aantal mol zwavelzuur in deze vergelijking te berekenen gaan we als volgt te werk:
Voor het totaal gebruikte aantal mol zwavelzuur te berekenen gebruiken we de formule: n = c * v. Bij de c vullen wij 0,09946 M in, want zwavelzuur is een tweewaardig zuur. Hij kan dus 2 H+ ionen afstaan. Dus met H3O+ moet je rekenen met een molariteit van 2 * 0,04973 M = 0,09946 M . Bij de v gebruiken wij het aantal ml bij meting 1. 14,60 ml = 0,01460 L. Invullen geeft n = 1,452116 * 10-3 mol zwavelzuur. De verhouding tussen H3O+ en OH– is 1 : 1. Het aantal mol OH– in deze reactie is dus het aantal mol H3O+ dat is dus 1,452116 * 10-3 mol.
Het totale aantal OH– moeten we nu berekenen. Dit doen we als volgt: we gebruiken de formule
n = c * v.
Voor de c hebben wij 0,09969 M gebruikt en voor de v hebben wij 0,025 L gebruikt.
n = 0,00249225 mol
Het aantal mol OH‑ dat gebruikt is voor de eerste reactie is dus: 2,49225 * 10-3 – 1,452116 * 10-3 = 1,040134 * 10-3 mol. De verhouding tussen NH4+ en OH– is 1:1 dus het aantal mol is 1,040134 * 10-3 mol.
Nu moeten wij nog uitrekenen hoeveel mol (NH4)2SO4 we hadden in de 10 ml. Eén mol (NH4)2SO4 levert 2 mol NH4+ op. Dus één mol (NH4)2SO4 is dus 1,040134 * 10-3 / 2 = 5,20067 * 10-4 mol.
Om de massa te berekenen van één mol (NH4)2SO4 gebruiken wij de formule m = n * M. Voor de M vullen wij in 132,14 en voor de n 5,20067 * 10-4 . dit geeft m = 0,0687216534 g.
Nu moeten wij dit nog omrekenen naar g/l. We gebruiken de formule = m / v. Voor v vullen wij 10 ml in en voor de m 0,0687216534 g. Dit geeft = 0,0068721653 g/10ml. Om hier liters van te maken doen wij dit getal * 100 en dat geeft: 6,872165338 g/l = 6,9 g/l
MVG,
EINSTEIN2.0
Wim WesselExpertHallo Einstein2.0,
Dat is hem.
In je voorlaatste alinea staat nog iets wat niet (helemaal) klopt: je rekent de massa van ammoniumsulfaat uit, niet van één mol ammoniumsulfaat. Maar dat maakte voor je berekening niets uit. Trouwens: ben je zelf tevreden met de uitkomst van je titratie?
Als ik je nog een tip mag geven: neem eens een blanco blad en probeer deze berekening nog eens te doen. Deze opdracht bevat heel wat vaardigheden die je uiteindelijk allemaal moet beheersen.
Groeten,
Wim Wessel
EINSTEIN2.0GastGoedenavond,
Ik zal het aanpassen. Zelf ben ik redelijk tevreden met de gehalte. Hij is alleen niet zo dicht bij de 8, maar dat komt denk ik door verschillende dingen, zoals het aflezen bij het pipteren etc.
Ik ga het zeker nog een keer op papier doen. Bedankt voor uw hulp en de tip!!!
Ik wens u nog een fijne avond toe!
MVG,
EINSTEIN2.0
JadeGastHoi,
wanneer heb je bij een zuur/base reactie dat je bijvoorbeeld 2H3O+ krijgt ipv H3O+. Is dat alleen als er iets in overmaat is, en heeft u een voorbeeld?
groetjes
muiGastDag Jade
De hoeveelheid H3O+ in de vergelijking wordt door twee dingen bepaald nl
1) De waardigheid van de base:
Als je een eenwaardige base hebt, dan kan H3O+ alleen in molverhouding 1 : 1 met die base reageren (ook al heb je een grote overmaat H3O+ bijv als H3)+ – ionen reageren met OH- – ionen wordt de vergelijking
H3O+ + OH- -> 2 H2O
Heb je een tweewaardige base, bijv. het carbonaation, en je hebt voldoende H3O+, dan komt in de vergelijking 2 H3O+ te staan en wordt de vergelijking
2 H3O+ + CO3(2-) -> “H2CO3” + 2 H2O
Dit H2CO3 valt uiteen in H2O en CO2
2De hoeveelheid H3O+ doet er dus ook toe.
Als je bij het laatste voorbeeld een ondermaat H3O+ hebt (en dus een overmaat carbonaationen) dan is er niet genoeg zuur voor de vorming van CO2 en H2O
Omdat zuur-basereacties altijd in (elkaar zeer snel opvolgende) stappen verlopen zal er niet genoeg H3O+ zijn om de tweede stap te laten verlopen.
Als je 1 mol H3O+ aan 1 mol CO3(2-) toevoegt dan reageren deze twee ionen in molverhouding 1:1 met elkaar volgens
H3O+ + CO3(2-) -> HCO3(-)
Je moet dan wel heel langzaam toevoegen en goed roeren om een plaatselijke overmaat te vermijden (waardoor er toch een beetje CO2 zou ontstaan)
Ik hoop dat je wat aan deze reactie hebt
Vragen? Stel ze
Groet
MUI
-
AuteurBerichten
Bekijk ook eens