Geboren: 1 september 1858 in Wenen.
Overleden: 4 augustus 1929 in Treibach (kasteel Welsbach – Karinthië).
Oostenrijks scheikundige en industrieel.
Studie
Hij studeerde van 1877 tot 1880 aan de Technische Hochschule in Wenen en van 1880 tot 1882 aan de Universiteit in Heidelberg. Hij promoveerde daar in 1882 bij R. W. Bunsen. Daarna studeerde hij bij A. Lieben aan de Universiteit van Wenen.
Loopbaan
Vanaf 1887 was hij industrieel; van 1892 tot 1896 president van het Oostenrijks Gasgloeilicht Gezelschap.
Belangrijkste werk
Hij deed diepgaand onderzoek naar de scheiding van de zeldzame aarden, waarbij hij in 1885 de elementen neodymium en praseodymium ontdekte. Ook isoleerde hij – onafhankelijk van G. Urbain – ytterbium (1906) en lutetium (1907) en verkreeg cerium en thorium in zuivere toestand.
Hij vond een gasgloeilamp uit, die door toepassing van een gloeikous – later het Auerkousje genoemd – die oxiden van zeldzame aardmetalen bevatte, een zeer hoge lichtopbrengst had. Hij ontwikkelde in 1898 de osmiumlamp en ontdekte in 1904 de pyrofore eigenschappen van een cerium-ijzerlegering (Auermetaal), dat nog steeds in vuursteentjes wordt gebruikt.