Vraag 34 (1 punt)

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

1. 3 atoomsoorten

   Toelichting antwoord:

   De formule van kaliumchloraat is namelijk KClO₃ en hierin is te zien dat dit bestaan uit 3 atoomsoorten: K, Cl en O.

Vraag 35 (3 punten)

1. 2 KClO₃ → 2 KCl + 3 O₂

   Toelichting antwoord:

   Bij het ontleden van kaliumchloraat ontstaan kaliumchloride en zuurstof. Dit is in een vergelijking te schrijven als: KClO₃ → KCl + O₂.

   Om de vergelijking in balans te maken moeten het aantal deeltjes voor en na de pijl gelijk zijn. Dit geeft: 2 KClO₃ → 2 KCl + 3 O₂.

   Toelichting puntenscore:

   • Uitsluitend KClO₃ voor de pijl = 1 punt.
   • Uitsluitend KCl en O₂ na de pijl = 1 punt.
   • Het aantal deeltjes van elk element voor en na de pijl gelijk en de coëfficiënten weergegeven in zo klein mogelijke gehele getallen = 1 punt.

    

Vraag 36 (1 punt)

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

1. thermolyse

   Toelichting antwoord:

   De andere type ontledingen werken als volgt:

   • Bij elektrolyse wordt elektrische energie gebruikt om een chemische verbinding te ontleden.
   • Bij fotolyse wordt lichtenergie gebruikt om een chemische verbinding te ontleden.

    

Vraag 37 (1 punt)

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

1. afbeelding IV

   Toelichting antwoord:

   Er is namelijk 110 ml zuurstofgas ontstaan. Het gas zal zich naar boven verplaatsen. Daarom is afbeelding IV juist.

Vraag 38 (2 punten)

1. Handeling(en): een gloeiende houtspaander in het gas houden/erbij houden.
   Waarneming(en): de houtspaander gloeit op/harder/feller/de houtspaander gaat branden.

   Toelichting puntenscore:

   • Handeling(en) juist = 1 punt.
   • Waarneming(en) juist = 1 punt.

    

Vraag 39 (2 punten)

1. Er zijn meerdere juiste berekeningen. Deze berekeningen zijn allemaal correct:

   1. Er ontstaat 400 mg kaliumchloraat. De massaverhouding van kaliumchloraat en zuurstof is 2,55 : 1,00. Dus bij 400 mg kaliumchloroaat ontstaat 400 : 2,55 x 1,00=  156,86 mg zuurstof.5,00 mL zuurstof heeft een massa van 7,15 mg.Het aantal ml zuurstofgas dat kan ontstaan is dus: 156,86 : 7,15 x 5,00 = 110 (mL)
   2. Er kan maximaal 110 ml zuurstofgas ontstaan. 5,00 mL zuurstof heeft een massa van 7,15 mg. Er kan dus maximaal 110 : 5,00 x 7,15 = 157,3 mg zuurstof ontstaan.De massaverhouding van kaliumchloraat en zuurstof is 2,55 : 1,00.Het aantal kaliumchloraat dat dan nodig is is dan: 157,3 x 2,55 = 401 (mg) (en dat is vrijwel 400).

   Toelichting puntenscore:

   Berekening 1:

   • Berekening van de massa zuurstof die kan ontstaan: 400 (mg) delen door 2,55 en, eventueel impliciet, de uitkomst vermenigvuldigen met 1,00 = 1 punt.
   • Berekening van het aantal mL zuurstof: de berekende massa zuurstof delen door 7,15 (mg) en vermenigvuldigen met 5,00 (mL) = 1 punt.

    

   Berekening 2:

   • Berekening van de massa van 110 mL zuurstof: 110 (mL) delen door 5,00 (mL) en de uitkomst vermenigvuldigen met 7,15 (mg) = 1 punt.
   • Berekening van de massa kaliumchloraat die heeft gereageerd: de berekende massa zuurstof vermenigvuldigen met 2,55 en de uitkomst delen, eventueel impliciet, door 1,00 = 1 punt.

    

   Opmerking
   De significantie bij deze berekening niet beoordelen.

Vraag 40 (1 punt)

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

1. diagram III

   Toelichting antwoord:

   Het volume van de zuurstof blijft namelijk gelijk terwijl de massa van het bruinsteen toeneemt.