![Uitleg over zouten en oplosvergelijkingen](https://exactwatjezoekt.nl/wp-content/uploads/2023/07/Sistersinscience_NL-leggen-uit-aspect-ratio-1920-500-aspect-ratio-1920-500.png)
Geen zin om een filmpje te bekijken? Hieronder lees je de tekst:
Hallo, ik ben Noor. Vandaag gaan we het hebben over de termen zoals gips, soda, mineralen en nu vraag je jezelf af, wat hebben ze allemaal gemeen?
Nou, wat ze gemeen hebben als je er dus echt de scheikundige naam bij haalt, is dat ze allemaal zouten zijn.
En vandaag gaan we het hebben over zouten en oplosvergelijkingen.
Nou, je hebt natuurlijk geleerd dat een zuivere stof bestaat uit één soort stof of uit één soort molecuul.
En mengsels bestaan natuurlijk uit meerdere soorten moleculen, maar zouten bleken dus niet uit moleculen te bestaan, maar die bestaan uit ionen.
En ionen zijn eigenlijk een deeltje met een lading.
Dus zouten bestaan uit ionen en een ion is dus een deeltje met een lading.
En de lading kan dus een positieve lading zijn of een negatieve lading.
Zouten in het algemeen zijn altijd neutraal en ionen zijn dus groepjes atomen met een lading en die kan je dus vinden in de Binas.
Natuurlijk, tabel 40A en 66B.
En twee ionen moeten altijd samengesteld zijn en een neutrale lading hebben, dus een voorbeeld van een zout is ijzernitraat.
Die bestaat uit ijzer, een ijzer ion. En nitraat, dat is NO3-.
Als je die twee samen wilt stellen, dan zijn ze natuurlijk niet neutraal, want ijzer heeft hier 3 plus ladingen en nitraat één min lading.
Bij elkaar is dat dus niet neutraal, dus hier moet je eigenlijk keer 3 doen.
En het zout van ijzernitraat schrijf je dus zo op.
Omdat hier een drietje staat van nitraat, moet er een haakje staan en dan krijg je hier weer drie.
Een ander voorbeeld is bijvoorbeeld calciumchloride, die soms wordt gebruikt in voedingsproducten of voor het gebruik van de houdbaarheid van die voedingsproducten.
En calciumchloride is bijvoorbeeld, die schrijven we dus zo op, calciumchloride, die bestaat uit calcium twee plus dus twee positieve ladingen.
En chloride is Cl- en dan is het eigenlijk CaCl en een tweetje, want dit moet je keer twee doen zodat het een neutrale lading heeft.
Nou een ander heel makkelijk voorbeeld is ammoniumchloride.
En ammoniumchloride schrijf je eigenlijk als NH4+ en chloor is een chloor Cl-.
En dan samen is het gewoon NH4Cl zou en dan altijd met een s-je.
Nou, dat zijn allemaal voorbeelden van een samengesteld ion.
Nou, we weten van zouten dat ze kunnen oplossen in water en zodra ze dus oplossen in water, vallen ze dus uit elkaar in losse atomen.
En dat kun je dus schrijven als een oplosvergelijking.
Nou, ik ga nu een paar voorbeelden laten zien van zouten die oplossen in water en hoe je dat eigenlijk opschrijft.
Dus, als we gaan naar het eerste voorbeeld ijzernitraat.
Als je dat wilt opschrijven als een oplosvergelijking, dan begin je eerst met het zout.
Dus het zout was dus FeNO3.
Nou, het is een zout dat oplost in water, dus dan komt meteen een pijltje en dan schrijf je eerst de atomen, dat doe ik als eerste.
Plus NO3-.
Nou, vervolgens schrijf je dus, de ladingen moeten allemaal hetzelfde zijn, dus ook hier komt het drietje en dan hebben ze allebei dezelfde neutrale lading.
Maar als ze oplossen in water, moet er ook (aq) achter staan in haakjes.
Een ander voorbeeld, of wat het meest bekende voorbeeld is die je waarschijnlijk ook gebruikt op het lab is natronloog.
Dus natronloog is NaOH.
Hetzelfde idee, een pijltje en heb je dus een natrium plus ion, plus OH-.
En ook hier, zodra het oplost in water (aq) erachter.
Nou, natronloog kan ook eigenlijk op twee verschillende manieren worden gemaakt.
Nou, door natriumhydroxide ionen op te lossen in water of op een andere manier: door een stof te laten reageren met water, waarbij je dus een reactieproduct krijgt hetzelfde als bij een oplosvergelijking.
Nou, en dat is eigenlijk een voorbeeld van de vraag die ik hier nu laat zien.
Om de verschillen van het maken van de natronloog goed te begrijpen, moet je eigenlijk beide reactievergelijkingen opstellen voor beide processen.
Nou, voor de oplosvergelijking hebben we dat hier gedaan, maar voor de andere vergelijking gebruiken we dus natriumoxide.
En die gaat eigenlijk reageren met water.
Waarbij de reactieproducten, ga ik even hier, Na2+, sorry, hij piept. Twee OH-.
Ze hebben allebei dezelfde reactieproducten, maar het verschil is dat dit een oplosvergelijking is en dit is een reactievergelijking, omdat het reageert met water.
Nou, ik hoop dat jullie hebben begrepen wat het verschil is tussen oplosvergelijking en een reactievergelijking en hopelijk tot snel.
Hoi, vond je deze video nou leuk?
Wij zijn Lotte, Noor en Mimi van de Sisters in Science.
Volg ons op insta en we zien je bij de volgende video, doei!