docent Dick
Aangemaakte reacties
-
AuteurBerichten
-
docent DickExpert
Beste Daan,
Je schreef:
-1- Ik heb een practicum uitgevoerd waarbij ik kalkwater had met daarin twee elektroden met een constante spanning en daartoe leidde ik CO2.
-2- Ik heb ook een proef gedaan waarbij ik natronloog had met daarin elektroden met een constante spanning en daarbij titreerde ik elke keer 5ml verdund zoutzuur met behulp van een buret. Bij elke 5ml die ik erbij deed meette ik met een mA-meter de stroom sterke
Bij beide proeven heb ik de stroomsterkte kunnen meten.
het practicum heet conductometrie.-3- Nu heb ik een opdracht die ik moet beantwoorden maar ik weet niet hoe.
De opdracht is: Bereken hoeveel mmol HCl verdwijnt door 338 seconden bij een stroomsterkte van 39mA te elektrolyseren.
Ik begrijp dat -1- en -2- informatie is, waar ik nu niets mee hoef te doen. Klopt dat?
bij -3- :
Als je een oplossing van zoutzuur elektrolyseert tussen onaantastbare elektroden, kun je dan aangeven welke halfreacties bij de positieve pool en de negatieve pool optreden?
Kun je de totaal reactie opstellen?
Je hebt 388 seconden een stroomsterkte van 39 mA door de oplossing geleid.
Kun je uitrekenen hoeveel mol elektronen er in die tijd gepasseerd zijn?
Kun je uitrekenen hoeveel mol HCl er heeft gereageerd?
Ik zie je antwoorden graag tegemoet.
Dick
docent DickExpertBeste Isa,
Kun je aangeven welke halfreacties er optreden en wat de totaal reactie is bij deze elektrolyse?
Je kent de stroomsterkte en de tijd dat je stroom hebt doorgeleid. Kun je nu berekenen hoeveel mol elektronen er gebruikt zijn?
Zie je antwoorden graag tegemoet.
Dick
docent DickExpertBeste Isa,
Hartelijk dank voor je antwoord.
Je hebt nu ook 4 verschillende aantal ml toegevoegd zwavelzuur bepaald uit uit de 4 grafieken, dat is prima!
We nemen even die van 21,1 mL.
Je had 25,0 mL natronloog en hebt 21,1 ml 0,0497 M zwavelzuur toegevoegd.
Kun je nu uitrekenen hoeveel mol H3O+ je hebt toegevoegd?
Zo ja, Kun je nu nu de molariteit van de natronloog uitrekenen?
Groeten,
Dick
docent DickExpertBeste Jaap,
Je neemt inderdaad de 4 berekende molariteit als a ,b, c en d.
x is het gemiddelde van de 4 berekende molariteiten.
Dick
docent DickExpertBeste Jaap,
Stel je vindt de volgende molariteiten:
1e proef 0,0716
2e proef 0,0720
3e proef 0,0710
4e proef 0,0725
Het gemiddelde van je 4 metingen is dan 0,0718
standaardafwijking is wortel van [ (0,0716-0,0718)2 + (0,0720-0,0718)2 + (0,0710-0,0718)2 + (0,0725-0,0718)2]/4
wortel van 3,025.10-7 = 5,5.10-4 = 0,0006
standaard afwijking is in dit geval 0,0006
Maakt dit het duidelijk?
Groeten,
Dick
docent DickExpertBeste Jaap,
In dit geval wel.
Als het een zout van een zwaar metaal, bijv. loodcarbonaat, dan natuurlijk niet!
Groeten,
Dick
docent DickExpertBeste Isa/Fenne,
Zullen we eerst de titratie van natronloog met zwavelzuuropl. bekijken en daarna kalkwater met CO2?
Je schreef eerder:
Ik heb een practicum gedaan voor scheikunde over conductometrie. Hierbij had ik 25 mL natronloog (ca. 0,1M) gepipeteerd en in een bekerglas gedaan waar twee elektroden inzaten. Ik heb dit beker glas bijgevuld met gedestilleerd water, zodat de elektroden het metaal van de elektroden helemaal onder water stonden. Doormiddel van een buret voegde ik telkens circa 5 mL verdund zwavelzuur toe aan het bekerglas. Bij elke keer dat ik 5 mL er bij toevoegde meette ik de stroomsterkte.
later: de Molariteit van de zwavelzuur was 0,0497.
Je hebt dus na elke 5 mL zwavelzuuropl. de stroomsterkte gemeten.
Waarschijnlijk heb je deze gemeten stroomsterkte uitgezet tegen het aan mL zwavelzuuroplossing.
Kun je aangeven welke grafiek je krijgt en hoe je dan het eind van de titratie bepaalt?
Na hoeveel mL had je volgens jou het eindpunt van de titratie?
Dick
docent DickExpertBeste Jaap,
Helemaal goed!
Bij het opschrijven van het antwoord raad ik je aan een goede structuur aan te houden.
eerst: Hoeveelheid zuur: 19,9 * 0,0497 *2 = 1,789 mmol H3O+
de natronloog bevatte dus: 1,789 mmol OH–
etc.
Met vriendelijke groet,
Dick
docent DickExpertBeste Jaap,
Reactiemengsel van kalkwater en CO2 ook in het riool.
Bij de reactie tussen kalkwater en CO2 is calciumcarbonaat ontstaan, een onoplosbaar zout.
Groeten,
Dick
docent DickExpertBeste Jaap,
In je boek of internet kun je opzoeken welke metalen tot de zware metalen gerekend worden.
Zo ook wat we onder een organische stof verstaan.
Zware metalen worden zwaar genoemd omdat ze een hoge atoommassa bevatten. Daarnaast worden metalen die zwaarder zijn dan ijzer ook zware metalen genoemd. Dit houdt in dat de soortelijke massa van een metaal groter moet zijn dan 4,0 of 5,0 g/cm3 om tot de zware metalen te behoren. Over het algemeen bedoelt men met zware metalen vooral de giftige metalen die onder de zware metalen vallen, zoals cadmium, chroom, kobalt, koper, kwik, lood, mangaan, nikkel en zink.
De organische chemie of koolstofchemie is de tak van de scheikunde die zich bezighoudt met organische verbindingen; dat wil zeggen chemische verbindingen die koolstof- en, bijna altijd, waterstof-atomen bevatten. De term <i>organisch</i> stamt uit de tijd (voor 1828) dat deze moleculen alleen uit levende wezens (organismen) bekend waren.
Kun je nu bedenken in welk afvalpot je de verschillende stoffen moet doen?
Groeten,
Dick
docent DickExpertBeste Jaap,
Als je 25,0 ml natronloog pipetteert in een erlenmeyer en je voegt daarna nog wat water in de erlenmeyer dan verandert het aantal mmol OH– niet!!!
Groeten,
Dick
docent DickExpertBeste Jaap,
Je schreef:
Het equivalentiepunt is 19,8 mL
De proef begon met 25 mL natronloog van 0,4487 M, dit is: 25 * 0,4487 * 2 = 22,44 mmol OH–ionen.Deze zijn allemaal op gereageerd bij een toevoeging van 19,8 mL zwavelzuur.
Nu is dus even spraakverwarring!
Je zegt dat je de molariteit van de natronloog moet berekenen.
Dat betekent dat je uitgegaan bent van 25,0 mL natronloog waaraan je 19,8 mL 0,4487 M zwavelzuur aan hebt toegevoegd?
In dat geval: 19,8 * 0,4487 * 2 mmol H3O+ = 17,77 mmol H3O+
Dan bevat 25,0 mL natronloog 17,77 mmol OH–.
Molariteit van de natronloog is 17,77/25,0 = 0,711
Laat mij even weten of ik het nu goed heb begrepen.
Groeten,
Dick
docent DickExpertBeste Jaap,
25,0 ml 0,4487 M natronloog bevat 25,0*0,4487 mmol OH– = 11,22 mmol OH–
Bij het eindpunt van de titratie heb je dus 11,22 mmol H3O+ toegevoegd.
11,22 mmol H3O+ komt overeen met 11,22/2 mmol H2SO4 = 5,61 mmol H2SO4 !!!
5,61 mmol H2SO4 in 19,8 mL
de molariteit van de zwavelzuur oplossing is dus: 5,61/19,8 = 0,283
Is deze uitleg voldoende duidelijk?
Groeten,
Dick
docent DickExpertBeste Jaap,
Prima.
Groeten,
Dick
docent DickExpertBeste Jaap,
In het equivalentiepunt (of eindpunt van de titratie): heeft alle H3O+ reageert met OH–. Vandaar dat ik aangeef:
Als de oplossing 10,0 mmol H3O+ bevatte, heb je 10,0 mmol OH– moeten toevoegen om het eindpunt van de titratie te bereiken.
Bij het eindpunt van de titratie is er geen zuur meer.
Bij het eindpunt van de titratie van een sterk zuur (zwavelzuur) met een sterke base ( natronloog) is de pH dan 7,0.
Voor je de titratie begon bevatte de opl. H3O+ , SO42-, H2O.
Tijdens de titratie daalt de hoeveelheid H3O+ en komt er Na+ in de oplossing doordat je Na+ en OH– toevoegt.
In het eindpunt van de titratie bevat de oplossing Na+(aq) en SO42-(aq) en H2O
Ik hoop dat ik je vragen goed heb beantwoord.
Molariteit is inderdaad mmol/mL of mol/L
Groeten,
Dick
-
AuteurBerichten