docent Dick
Aangemaakte reacties
-
AuteurBerichten
-
docent DickExpert
Beste Meike,
Hert is van belang bij zuur-base en redoxreacties dat je eerst een inventarisatie van de deeltjes maakt.
bijv. Geef reactievergelijking voor de reactie tussen zoutzuur en natronloog.
H3O+(aq), Cl–(aq), Na+(aq), OH–(aq) en H2O(l)
H3O+(aq) is het zuur en OH–(aq) is de base
reactie: H3O+(aq) + OH–(aq) –> 2 H2O(l)
Aangezuurd kaliumpermanganaatoplossing en oxaalzuuroplossing.
H3O+(aq) of H+(aq), K+(aq) , MnO4–(aq), H2C2O4(aq) en H2O(l)
Je schrijft H2C2O4(aq) omdat het een zwak zuur is.
In redoxreacties schrijven we van H+(aq) i.p.v. H3O+(aq)(zie ook BINAS tabel 48).
Sterkste oxidator:MnO4– halfreactie MnO4– + 8 H= + 5e– —> Mn2+ + 4 H2O
Sterkste reductor H2C2O4 halfreactie: H2C2O4 –> 2 CO2(g) + 2 H+ + 2e
MnO4– + 8 H+ + 5e– —> Mn2+ + 4 H2O 2x
H2C2O4 –> 2 CO2(g) + 2 H+ + 2e 5x
——————————————————-
2 MnO4– +16 H+ + 5 H2C2O4 —> 2 Mn2+ + 8 H2O + 10 CO2(g) + 10 H+
2 MnO4– + 6 H+ + 5 H2C2O4 —> 2 Mn2+ + 8 H2O + 10 CO2(g)
Nu je vervolgvraag:
Bij vraag 4 mag je dus niet HNO3 + 2 H++ 2e– –> HNO2 + H2O schrijven!!!!, omdat In de oplossing geen HNO3 voorkomt maar H+(aq) en NO3–(aq). Je schrijft wel HNO2 omdat dit een zwak zuur is.
Ik hoop dat vanaf nu eerst opschrijft welke deeltjes er in de oplossing voorkomen en dan aan de reactievergelijking begint.
Is dit voldoende duidelijk nu?
Met vriendelijke groet,
Dick
docent DickExpertBeste Meike,
Kijk eens goed naar de onderstaande tekst en vraag 3:
Hexaandizuur wordt bereid door cyclohexanol (C6H12O) te laten reageren met geconcentreerd salpeterzuur. Bij de reactie ontstaan ook salpeterigzuur (HNO2) en water.
3p 3 Geef de vergelijking van de halfreactie van de omzetting van cyclohexanol tot hexaandizuur. Gebruik molecuulformules. In de vergelijking van de halfreactie komen ook H2O en H+ voor.De uitgangsstoffen zijn cyclohexanol en geconcentreerd salpeterzuur.
Product is hexaandizuur.
Salpeterzuur is een sterk zuur, dus volledig in ionen gesplitst.
Je moet nu de halfreactie geven van de omzetting van cyclohexanol in hexaandizuur. Naast de molecuulformules van deze twee stoffen komen ook H2O en H+ in de halfreactie voor.
Je weet niet waar H2O en H+ in de halfreractie komt te staan.
Je begint met C6H12O → C6H10O4
Links 1 O-atoom en rechts 4 O-atomen.
Dat betekent dat links 3 H2O moet komen te staan.
C6H12O + 3 H2O → C6H10O4
Nu hebt je links 18 H-atomen en rechts 10 H-atomen
dus rechts 8 H+ zetten.
C6H12O + 3 H2O → C6H10O4 + 8 H+
Links van de pijl is het neutraal dus moet je rechts nog 8 elektronen plaatsen!
C6H12O + 3 H2O → C6H10O4 + 8 H+ + 8 e–
Nu opgave 4:
3p 4 Geef de vergelijking van de halfreactie van salpeterzuur tot salpeterigzuur en leid de vergelijking van de totaalreactie af.
salpeterzuur is een sterk zuur en salpeterigzuur is een zwak zuur. Halfreactie staat in BINAS tabel 48
NO3– + 3H++ 3e– —> HNO2 + H2O
Halfreactie van vraag 3 combineren met halfreactie vraag 4
maximumscore 3
NO3– + 3H++ 3e– —> HNO2 + H2O (×4)
C6H12O + 3 H2O → C6H10O4 + 8 H+ + 8 e– (×1)———————————————————————-
C6H12O + 4 NO3– + 12 H+ + 3 H2O →C6H10O4 + 4 HNO2 + 4 H2O + 8 H+C6H12O + 4 NO3– + 4 H+ →C6H10O4 + 4 HNO2 + H2O
Helpt dit je verder?
Met vriendelijke groet,
Dick
docent DickExpertBeste Simon,
In de evenwichtsvoorwaarde komen alleen gassen of opgeloste deeltjes te staan.
Ook oplosmiddelen die mee reageren, komen niet in de concentratiebreuk terecht. De concentratie van oplosmiddelen is in verhouding met de opgeloste deeltjes zo groot dat deze niet verandert en dus als constante mag worden beschouwd.
Is dat voldoende duidelijk?
Met vriendelijke groet,
Dick
docent DickExpertBeste Merin,
Met de verwijzing naar een bestand in wikiwijs hoopte ik dat je geschikte informatie zou zijn aangereikt.
Mijn collega Wim heeft je mijns inziens gerichter geantwoord:
Het joodgetal is een wat ouderwetse methode waarmee je van een (plantaardig) vet of olie kan bepalen hoeveel onverzadigingen (dubbele C=C bindingen) het bevat. Aan iedere dubbele C=C binding kan één molecuul I2 binden via een additiereactie.
Het joodgetal geeft aan hoeveel gram jood I2 er met 100 g vet kan reageren en is dus een maat voor het aantal onverzadigingen. En dat is interessant om te weten want meervoudig onverzadigde vetten zijn beter voor de gezondheid.
Je zou kunnen bepalen hoeveel gram jood gereageerd heeft door een bekende hoeveelheid joodwater te nemen en dan te bepalen met een geschikte titratie hoeveel jood er over is.
De overmaat jood kun je bepalen met een titratie met natriumthiosulfaatoplossing.
Stel nu dat je 0,2500 gram margarine oplost in bijv. tetra en je voegt een overmaat joodoplossing (10,0 mL 0,6 M) toe.
Na enige tijd schudden titreer je de overmaat jood terug met natriumthiosulfaat van bekende molariteit.
Je kunt dan uitrekenen hoeveel gram jood heeft gereageerd met de 0,2500 gram margarine.
Vervolgens kun je het joodgetal berekenen.
Ik geef je hier geen kant en klare formule, maar ik denk dat er zo uit moet kunnen komen.
Mocht je nog een vervolgvraag hebben, dan zien we die graag tegemoet.
Met vriendelijke groet,
Dick
docent DickExpertBeste Merin,
Veel informatie over hoe je het joodgetal van een vet of olie kunt bepalen, vind je op;
Hert joodgetal wordt ook wel het joodadditiegetal genoemd.
Je weet ongetwijfeld waar additie voor staat.
Dus kun je nu afleiden wat het betekent als het joodgetal hoog is?
Helpt deze informatie je voldoende op weg?
Met vriendelijke groet,
Dick
docent DickExpertBeste Philip,
Als jij de antwoorden stuurt, kunnen we daar feedback opgeven.
Met vriendelijke groet,
Dick
docent DickExpertBeste Jelke,
Stikstof heeft 5 elektronen in de buitenste schil. Het klopt dat je voor edelgasconfiguratie nog drie elektronen nodig hebt.
Voorbeeld ammoniak – NH3 – :
In de buitenste schil van Stikstof zitten nu 8 elektronen: 5 van het stikstofstoom en 3 van de 3 waterstofatomen.
Dit betekent dat je drie bindende elektronenparen hebt tussen N en de 3 H-atomen ( 6 elektronen).
De twee overgebleven elektronen vormen een niet-bindend paar (kun je weergeven met 2 stipjes).
Is dit een antwoord op je vraag?
Zo niet, dan zien we je vervolgvraag graag tegemoet.
Met vriendelijke groet,
Dick
stijkstof
docent DickExpertHoi Vera,
Wat naar dat je zo’n slecht cijfer hebt gehaald.
Tip 1. Ga je toets inzien en kijk goed waar je in de fout bent gegaan of welke onderdelen je niet goed beheerste.
Tip 2: Video over Groene chemie bekijken , zie: https://www.youtube.com/watch?v=e0OfUMUg-YY
Tip 3: Video over redoxreacties bekijken, zie : https://www.youtube.com/watch?v=4BG6RQn4mgs
Tip 4: Video met tips en veel gemaakte fouten bij redoxreactie, zie https://www.youtube.com/watch?v=2TyzmQCQ20k
Ik hoop dat je vraag hiermee heb beantwoord.
Uiteraard moet je ook zelf oefenen.
Heb je oefenmateriaal van de docent(e) gekregen?
Zo niet, vraag hem/haar dan of hij/zij oefenmateriaal voor jou heeft.
Succes.
Met vriendelijke groet,
Dick
docent DickExpertBeste Asma,
Excuses dat we ze nu pas een reactie sturen. De reactie die ik gisteren gemaakt had, is helaas niet bij jou terecht gekomen.
Je stuurt een opgave zonder dat je een bijbehorende vraag stelt.
Vandaar dat ik als volgt reageer:
Je kent de formule van de stof die in het mineraal alunogeniet voorkomt?
Kun je de oplosvergelijking van deze stof opstellen?
Kun je 360 g alunogeniet /L omrekenen naar mol/L?
Kun je via de oplosvergelijking nu de [Al3+] berekenen?
Helpt dit je voldoende op weg?
Zo niet, dan zien we je vervolgvraag graag tegemoet.
Met vriendelijke groet,
Dick
docent DickExpertHoi Maria,
Wij denken dat je de elektronenconfiguratie verward met de Lewisstructuur.
Bij atomen kun je elektronenconfiguratie opschrijven . Bij natrium: atoomnummer is 11. Dus K2 L8 M1
Of een tekening maken met de kern van 11+ er daarom heen de drie schillen tekenen met 2, 8 en 1 elektron (atoommodel van Bohr).
Bij de Lewisstructuur geef je alle valentielektronen weer in een structuurformule van een moleculaire stof.
Helpt dit antwoord je op weg?
Zo niet, dan zien we je vervolgvraag wel verschijnen.
Met vriendelijke groet,
Dick
docent DickExpertBeste Sara,
In BINAS tabel 48 vind je de halfreacties.
Vraag 1.
Als je de halfreactie van oxaalzuur opzoekt , dan zie je dat oxaalzuur een reductor is.
Je schrijft de halfreactie over en zet links van de pijl de reductor.
Ook zoek je de halfreactie van (oxidator) permanganaat op. Je vindt 3 halfreacties van MnO4–.
Welke moet je hier nemen?
a. MnO4– + 8H+ + 5e– —> Mn2+ + 4 H2O(l)
b. MnO4– + 2 H2O(l) + 3e– –> MnO2 + 4 OH–
c. MnO4– + e– —> MnO42-
Als je een aangezuurde kaliumpermanganaat-oplossing hebt, dan neem je de vergelijking bij a
Als je kaliumpermanganaat in neutraal of basisch milieu hebt, dan neem de de vergelijking van b.
MnO4– in vergelijking b is een sterkere oxidator dan in vergelijking c.
Je schijft oxaalzuur en kaliumpermanganaat.
Kun je nu de halfreacties opschrijven en de totaalreactie geven?
Vraag 2: zwavelzuuroplossing en lood
Bedenk eerst goed welke deeltjes je hier in de oplossing hebt: Zwavelzuur is een sterk zuur, dus volledig in ionen gesplitst!
Wie kun je nu als oxidator en reductor aanwijzen?
Let goed op: bij SO42- als oxidator staat een noot!!!!
Tot slot: Een redoxreactie verloopt goed als de oxidator boven de reductor in tabel 48 staat.
Heb ik zo een stuk op weg geholpen?
Als je nog vervolgvragen hebt, dan zien we die graag tegemoet.
Met vriendelijke groet,
Dick
docent DickExpertBeste Rens,
Vraag 1:
Voor de duidelijkheid:
10,00 ml 0,0788 M H2SO4 = 0,01000 L * 0,0788*2 mol H3O+ = 1,576.10-3 mol H3O+
1,576.10-3 mol H3O+ komt overeen met 1,576.10-3 mol NH3
1,576.10-3 mol NH3 / 0,01306 L = 0,121 mol NH3/L (Let op de afronding, drie cijfers significant!)
Als je het tweede doet, suggereer je dat je 13,06 mL 0,0788 M zwavelzuur getitreerd hebt met 10,00 mL ammonia.
Zie je het verschil!!!!
Tweede vraag:
In de erlenmeyer zit een zwavelzuuroplossing – H3O+(aq) en SO42- (aq) –
In de buret zit ammonia – een oplossing van ammoniak in water –
NH3 is een zwakke base. In de buret heb je dus je maken met het evenwicht: NH3 + H2O <–> NH4+ + OH–
Tijdens de titratie druppel je een oplossing van ammonia toe.
Als een zwakke base reageert met een sterk zuur schrijven we de reactievergelijking als volgt op:
NH3(aq) + H3O+(aq) –> NH4+ (aq) + H2O(l).
Het ontstane NH4+ is een zwak zuur dus tijdens de titratie treedt dit evenwicht in: NH4+ (aq) + H2O <–>H3O+ + NH3(aq).
Omslag van de indicator geeft einde van de titratie aan:
je hebt 1,576.10-3 mol NH3 toegevoegd aan (1,576.10-3)/2 mol H2SO4 .
Je hebt nog steeds het evenwicht NH4+ (aq) + H2O <–>H3O+ + NH3(aq)
<–> zijn evenwichtspijlen.
Ik hoop je zo voldoende geholpen te hebben.
Als er nog een vervolgvraag is, dan zien we die wel tegemoet.
Met vriendelijke groet,
Dick
docent DickExpertBeste Jade,
Het (simpele) antwoord is: Kijk naar de stoffen die worden genoemd. Zie je een zuur, kijk dan of er een base is.
Zo niet, kijk dan of je te maken hebt met een een reductor en oxidator.
Voorbeeld: een titratie van oxaalzuuroplossing met natronloog is een zuurbase titratie,
een titratie van oxaalzuuroplossing met aangezuurd kaliumpermanganaatoplossing is een redoxreactie
een titratie van natriumsulfietoplossing met zoutzuur is een zuurbase reactie
een titratie van een natriumsulfietoplossing met een joodoplossing is een redoxreactie.
Bedenk echter dat je ook te maken kunt hebben met een neerslagtitratie!
voorbeeld: zoutzuur met zilvernitraatoplossing.
Geeft dit een voldoend antwoord op je vraag?
Met vriendelijke groet,
Dick
docent DickExpertBeste H,
Als je een verdunde waterstofperoxide-oplossing mengt met een kaliumjodide-oplossing treedt een redoxreactie op waarbij een geel gekleurde oplossing ontstaat.
Heb je echt geen idee door welke stof de oplossing geel kleurt?
Zetmeel kleurt met deze stof zwart tot donker blauw! (tabel BINAS 65B raadplegen?)
Als je in BINAS tabel 48 kijkt, kun je dan bedenken welke halfreactie van H2O2 je hier moet gebruiken?
Helpt dit je op weg? Zo niet, dan zie ik je vervolgvraag graag tegemoet?
Met vriendelijke groet,
Dick
docent DickExpertBeste Louise,
Klein foutje: Propaan is C3H8 :
C3H8 + 5O2 -> 3CO2 + 4H2O
Met vriendelijke groet,
Dick
-
AuteurBerichten