Mathijs

Mathijs

Aangemaakte reacties

12 berichten aan het bekijken - 31 tot 42 (van in totaal 42)
  • Auteur
    Berichten
  • In reactie op: pH-verandering in bloed #2169
    Mathijs
    Expert

    Hoi KS,

    Je verhouding tussen HCO3- en H2CO3 van 17.8 klopt inderdaad.

    Nog even over wat je eerder ook zei over dat 1% van HCO3- reageert met 1% H+.
    Het klopt dat het inderdaad in gelijke hoeveelheden reageert, dus 1 mol HCO3- met 1 mol H+. Maar als HCO3- met 1% vermindert, vermeerdert H2CO3 zich dan ook met 1%. Hou zou dat bijvoorbeeld zijn als je 100 mmol HCO3- hebt en 1 mmol H2CO3 en je reageert 1% HCO3- weg? Is die 1 mmol H2CO3 die er dan bij komt een verhoging van de H2CO3 concentratie van 1%, of meer?

    Voor de verhouding in de nieuwe situatie, daarin weet je dat 1% van de HCO3- wordt omgezet naar H2CO3. Dus, in de nieuwe situatie heb je dus 99% van de HCO3- van de oude situatie. Hoeveel procent H2CO3 heb je dan, ten opzichte van de oude situatie? Probeer de verhouding in de nieuwe situatie uit te drukken als hoeveelheid van de oude situatie.

    Als je dan weet wat de ratio tussen HCO3- en H2CO3 in de nieuwe en oude situatie is, en je weet de pKz en ook de pH van de oude situatie, kan je dan de pH van de nieuwe situatie uitrekenen? Houd er rekening mee dat je we hier met buffers te maken hebben, dus we verwachten geen heel grote pH veranderingen. Anders zou je van een paar glazen zure cola bijvoorbeeld al in het ziekenhuis liggen, en dat is meestal niet het geval!

    Groeten,
    Mathijs

    • Deze reactie is gewijzigd 1 jaar, 11 maanden geleden door Mathijs.
    In reactie op: pH-verandering in bloed #2164
    Mathijs
    Expert

    Hoi KS,

    Inderdaad, die Ka en Kb waardes zijn onafhankelijk van concentratie. Het chemische evenwicht schikt zich altijd naar de K-waardes. De K-waardes zijn alleen afhankelijk van de temperatuur (door de Van ’t Hoff vergelijking, maar dat hoef je niet te onthouden).

    Check even goed hoe je de formule [H+]= Kb x [CO2]/[HCO3] hebt afgeleid. H+ en HCO3- staan voor de reactiepijl, dus dan moeten ze onder de breukstreep staan in de evenwichtsvergelijking:
    ……..[H2CO3] /
    Kb=…………… / [HCO3-]*[H+]
    zeg maar.
    Komt Kb dan in je nieuwe formule boven of onder de streep?

    En kan je de concentratie van [H2CO3] en [HCO3-] of de verhouding daartussen in het bloed van onze patiënt berekenen voordat de stofwisselingsziekte zorgt voor het zuur? En kan je uitrekenen wat dan de verhouding in de nieuwe situatie moet zijn?

    Je bent er bijna!

    Groeten,
    Mathijs

    [Edit: Ik had m’n best gedaan om de breuk zonder die puntjes weer te geven, maar het forum haalt m’n spaties weg, vandaar nu die lijn met puntjes]

    • Deze reactie is gewijzigd 1 jaar, 11 maanden geleden door Mathijs.
    In reactie op: pH-verandering in bloed #2162
    Mathijs
    Expert

    Goedemorgen KS,

    Zijn Kb en Ka waardes afhankelijk van de concentratie?
    Probeer nog eens formules af te leiden zoals je in je eerste post deed voor de nieuwe situatie waarin HCO3- als base optreedt met die Kb van 2.2e-8. Welke formules over de relatie tussen de verhouding van HCO3- en H2CO3, de pH en de pKb kan je dan vinden?

    Groeten,
    Mathijs

    In reactie op: pH-verandering in bloed #2158
    Mathijs
    Expert

    Hoi KS,

    Je plan om die formules af te leiden is inderdaad een goede idee.
    Je bekijkt de situatie waarin er plots heel veel zuur vrijkomt. Treedt HCO3- dan op als zuur of base, en moet je dan een Kz of Kb gebruiken?

    Groeten,
    Mathijs

    In reactie op: redoxreacties #2058
    Mathijs
    Expert

    Hoi Janneke,

    De reactie die je hebt gegeven is inderdaad de reactie van jood met thiosulfiet om S4O6 2- te vormen. Is dat de totaalreactie van de gehele titratie, waarin je begint met iodaat en I- in zuur milieu?

    Groeten,
    Mathijs

    In reactie op: redoxreacties #2056
    Mathijs
    Expert

    Hoi Janneke,

    Ik zie dat de andere experts al bijgesprongen zijn. Hopelijk is je vraag zo opgelost, maar anders moet je het even laten weten!

    Groeten,
    Mathijs

    In reactie op: redoxreacties #2046
    Mathijs
    Expert

    Hoi Janneke,

    Zoals je aangeeft is de reactie een zuur-basereactie. Het basische natronloog en zure ammoniumsulfaat neutraliseren elkaar. Kan je bedenken aan welk atoom het proton dat in de zuur-basereactie verwisseld wordt vastzit? En kan je misschien toelichten welke oxidatietoestanden je voor stikstof vindt voor en na de reactie? Houd ook rekening met de ladingen van de andere ionen in de reactie!

    Groeten,
    Mathijs

    In reactie op: Glucose en mol #1922
    Mathijs
    Expert

    Hoi Naomi,

    Even voor de duidelijkheid, het lijkt alsof er in je boek misschien iets niet helemaal goed gegaan is met het afronden. 5.6 mmol/L * 180 mg/mmol is inderdaad 1008 mg/L. Hoe jij het in je vraag voorrekent is dus correct.
    (Ik zie dat je hebt aangegeven bij de vraag dat je op het HBO zit. Waarschijnlijk dat je dan wel al eens over significante cijfers gehoord hebt. Kan je dan bedenken hoeveel significante cijfers je in je antwoord zou moeten hebben?)

    Vriendelijke groeten,
    Mathijs

    In reactie op: Glucose en mol #1921
    Mathijs
    Expert

    Hoi Naomi,

    Waarom denk je dat je iets verkeerd doet in de berekening?
    Ik ga ervan uit dat in je vraag staat dat de concentratie van glucose 5.6 mmol/L (ofwel 5.6 mM) is. Zoals je inderdaad voorrekent weegt 1 mmol glucose 180 mg. Het is belangrijk bij zulke berekeningen te letten op de eenheden die je in de sommetjes stopt en wat eruit komt. Hoe jij het nu opschrijft doe je mmol/L * mg/mmol. De mmol boven en onder de deelstreep delen dan weg en je houdt inderdaad mg/L over, zoals je zelf concludeert. Misschien dat je nog even moet narekenen of je 1000 mg/L klopt.

    Voor je tweede vraag, kan je bedenken welke (eventueel aanvullende) informatie je nog nodig hebt om de vraag te beantwoorden? In tegenstelling tot je eerdere vraag moet je nu niet het aantal milligram per liter weten, maar het aantal moleculen in een patiënt.

    Vriendelijke groeten,
    Mathijs

    In reactie op: Concentratieberekeningen #1734
    Mathijs
    Expert

    Hoi Timon,

    Dan heeft mijn uitleg je inderdaad niet veel verder geholpen!
    Om weer even terug te pakken op het voorbeeldje van de 10 gram natriumchloride (keukenzout!) in 1 liter water, in Binas kan je vinden dat natrium 23.0 gram per mol weegt en chloor/chloride 35,4 gram per mol weegt. Natriumchloride weegt dan Na + Cl = 23.0 + 35.4 = 58.4 g/mol. Om de molmassa’s van Na2SO4 en Pb(NO3)2 te berekenen, kan je net zulke stappen volgen, maar dan natuurlijk voor die atomen.

    Om te weten hoeveel van die natrium- en chlorideionen in de 10 gram zitten, moeten we vervolgens het gewicht daarvan delen door de molaire massa. Die 10 gram natrium chloride bestaat dan uit 10 gram / (58.4 gram/mol) = 0.17 mol. NaCl bestaat uit 1 ion Na+ en 1 ion Cl-, dus heb je dan ook 0.17 mol Na+ en 0.17 mol Cl-. Als je bijvoorbeeld kijkt naar Na2SO4, zitten daar 2 Na+ ionen per Na2SO4 in, dus heb je 2 mol Na+ in 1 mol Na2SO4.

    Goed, dus, weer terugkijkend op het voorbeeld van het NaCl, als we die 0.17 mol oplossen in 1 liter water, hebben we dus 1 liter van een 0.17 mol/L NaCl oplossing. Stel we gooien daar 100 mL van een Pb(NO3)2-oplossing bij met 0.1 mol/L Pb2+ ionen en 0.2 mol/L NO3- ionen. De Pb2+ ionen en de Cl- ionen komen dan met elkaar in aanraking en vormen het slecht oplosbare PbCl2. Als óf alle Pb2+ ionen óf alle Cl- ionen zich in het zout hebben neergeslagen, stopt de vorming van de neerslag. Er zijn dan immers geen van de benodigde ionen in oplossing! Omdat we 100 mL = 0.1 L van een 0.1 mol/L Pb(NO3)2 oplossing hebben, hebben we dus 0.1 mol/L x 0.1 L = 0.01 mol Pb2+. Dit Pb2+ kan met maximaal 2×0.01 mol = 0.02 mol chloride (houdt rekening met de lading!) reageren om het slecht oplosbare PbCl2 te vormen. Er is dus in dit voorbeeld veel meer Cl- dan Pb2+ en chloride is daarmee dus in overmaat. Er kan dus maximaal 0.01 mol PbCl2 gevormd worden. Met behulp van de molmassa van PbCl2 kan je berekenen hoeveel gram van dit zout er gevormd is. Die 0.02 gram Cl- ionen in het PbCl2 zijn natuurlijk uit de oplossing afkomstig, dus in de oplossing zijn nu nog 0.17-0.02=0.15 mol chlorideionen aanwezig, wat met de molmassa van chloor weer om te zetten is naar grammen. Dit kan je ook berekenen voor de nog overgebleven Na+ en NO3- ionen. Vergeet niet dat je nu een totaal volume hebt van 1.1 liter (1 liter + 100 mL!) als je de uiteindelijke concentraties zou berekenen van de Na+ en NO3- ionen.

    Hopelijk lukt het je met deze uitleg om de vraag uit je opgave te beantwoorden!

    Groeten,
    Mathijs

    In reactie op: Concentratieberekeningen #1732
    Mathijs
    Expert

    Het berekenen van concentraties kan je doen door te berekenen hoeveel van een bepaalde stof er in een bepaalde volume, een bepaalde inhoud, zijn opgelost. Zo vertelt de vraag bijvoorbeeld dat het loodnitraat is opgelost in een bepaald volume water.

    Om te berekenen wat de concentratie na het mengen is, kan je bijvoorbeeld ook denken aan een volgend experimentje: Je lost bijvoorbeeld 10 gram suiker op in 1 liter water en 10 gram zout in een andere liter water. Beiden hebben dan een concentratie van 10 gram per liter. Als je die twee oplossingen met elkaar mengt, zitten die 10 gram zout en 10 gram suiker natuurlijk in 2 liter water en niet meer in 1 liter water. De concentratie van het suiker en zout is nu gedaald naar 5 gram per liter, omdat de 10 gram van elke stof verdeeld is over 2 liter.

    Om te berekenen hoeveel ionen er precies in de oplossing zitten, moet je natuurlijk ook weten hoeveel een zo’n ion weegt. Dan kan je immers het aantal ionen van een soort berekenen. Het gewicht van een ion of een molecuul wordt uitgedrukt door het molair gewicht, in gram per mol (of soms kilogram per mol). Met behulp van dat molair gewicht kan je dus berekenen hoeveel natrium- en chlorideionen in 10 gram zout zitten en met dat getal kan je vervolgens de concentratie van die natrium en chlorideionen in bijvoorbeeld die liter water uitrekenen.

    In reactie op: Concentratieberekeningen #1730
    Mathijs
    Expert

    Hoi Timon,

    Zoals de vraag al zegt, wordt er een neerslag gevormd wanneer de 2 oplossingen gemengd worden. Dat komt omdat er ionen met elkaar in contact komen en een zout kunnen vormen dat niet oplost in water. Als gevolg van die neerslag, komen de ionen uit de oplossing en vormen ze een vaste stof. De concentraties van de ionen die nog in de oplossing achter zijn gebleven, veranderen dan dus. Immers, een deel van de oorspronkelijke ionen zit nu in het zout.

    Om je een indicatie te geven van de stappen die je moet nemen, hoeveel van alle verschillende ionen zitten precies in de oplossingen, zowel voor als na het mengen? Zou je kunnen bedenken welke ionen oplosbaar zijn en welke niet wanneer deze oplossingen gemengd worden? En waar zijn die ionen die niet oplosbaar zijn naartoe gegaan en hoeveel van die ionen zijn dat precies?

    Hopelijk helpt je dit op pad, anders moet je het even laten weten!

    Groeten,
    Mathijs

12 berichten aan het bekijken - 31 tot 42 (van in totaal 42)

Inloggen voor experts