Geboren: 2 oktober 1852 in Glasgow.
Overleden: 23 juli 1916 in High Wycombe (Buckinghamshire).
Schots scheikundige.
Studie
Hij studeerde van 1866 – 1870 oude talen, literatuur, logica en wiskunde in Glasgow. In 1869 volgde hij lessen scheikunde bij Th. Anderson, een leerling van J. Liebig, en geologie en anatomie bij J. Ferguson. Van 1870 – 1872 studeerde hij bij R. W. Bunsen in Heidelberg en W. R. Fittig in Tübingen, waar hij in 1873 promoveerde.
Loopbaan
In 1880 werd hij hoogleraar scheikunde aan het University College in Bristol en in 1881 directeur. In 1887 volgde hij A. W. Williamson op als hoogleraar aan het University College te Londen. In 1902 werd hij in de adelstand verheven.
Belangrijkste werk
Hij werkte aan de synthese van pyridine, aan de moleculaire toestand van vloeistoffen en gassen en aan de thermodynamische eigenschappen van stoffen.
Hij ontdekte de edelgassen argon (1894), samen met Lord Rayleigh, helium (1895), neon, krypton en xenon (1898) – samen met M. W. Travers. Na de ontdekking van het laatste edelgas, radon, bepaalde hij de atoommassa. Ook de naam voor dit element werd door hem voorgesteld en in 1923 door IUPAC bevestigd. In 1905 ontdekte hij ‘radiothorium’: 228Th
In 1904 ontving hij de Nobelprijs voor de scheikunde voor de ontdekking van de edelgassen en de vaststelling van hun plaats in het Periodiek Systeem.