Siebe Lekanne Deprez

Siebe Lekanne Deprez

Aangemaakte reacties

15 berichten aan het bekijken - 16 tot 30 (van in totaal 40)
  • Auteur
    Berichten
  • In reactie op: redox #3140

    Hoi Kyar,

    Goed dat je de vraag stelt! Ik zie dat je de begrippen oxidator en reductor snapt, maar dat het lastig is om die te herkennen met behulp van Binas tabel 48.

    Om verder in te gaan op jouw voorbeeld met ijzer: in principe weet je of ijzer een reductor of oxidator is door te kijken waar de atoomsoort in tabel 48 staat. Hoe hoger een stof staat aan de linkerkant van de tabel, hoe sterker het als een oxidator optreedt (van links naar rechts lezen). Aan de andere kant, hoe lager een stof staat aan de rechterkant van te tabel, hoe sterker het als een reductor is. Ijzer staat vrij onderaan met de halfreactie Fe2+ + 2e- <–> Fe (-0.44 V).

    Vaak krijg je sommen waar je gegeven krijgt dat er een aantal stoffen aanwezig zijn, zoals Fe, H2O en Cl2, en dat je moet bepalen welke stoffen reageren met elkaar in de vorm van een redoxreactie. Hierbij geldt dus dat je op zoek moet gaan welke van de stoffen het meest linksboven de tabel staat, en welke van de stoffen het meest rechts onderaan staat. Als tip kan ik je meegeven dat ongeladen metaaldeeltjes vaak sterke reductoren zijn (K+ is veel minder reactief dan K bijvoorbeeld) en halogenen zoals F2, Cl2, I2 goede oxidatoren zijn.

    Mocht je willen oefenen, dan raad ik je aan om deze twee links te bezoeken:
    https://www.youtube.com/watch?v=9bjz8h–3X0&t=157s
    https://sistersinscience.nl/?page_id=276

    Ik hoor het graag of je nog vragen hebt!

    Groetjes,

    Siebe

    In reactie op: Instabiele zuren #3017

    Hoi Joost,

    Bedankt voor je vraag.

    Eerst over de coëfficiënt voor water: het gaat om dat je moet altijd de reactie altijd kloppend moet maken. Dit houdt in dat het aantal atomen (zoals ‘C’, ‘O’ en ‘H’) aan de linkerkant van de pijl gelijk moet zijn aan het aantal atomen aan de rechterkant. Die ‘2’ voor water houdt in dat je daarmee de reactie kloppend maakt. Je kunt het nagaan door alle atomen te tellen links en rechts van de pijl. Je zult zien dat de aantallen gelijk aan elkaar zijn.

    Verder is het belangrijk om een ontledingsreactie te onderscheiden van een zuur/base reactie. De eerste reactie (H2CO3 > CO2 + H2O) is een ontledingsreactie in de vorm A -> B + C. Hier valt A alleen uit elkaar in B en C en de reactie is al kloppend waardoor je geen extra coëfficiënt voor water nodig hebt. De tweede reactie (CO2 + 2 H2O > H3O+ + HCO3-) is een zuur/base reactie en die moet wel nog kloppend gemaakt worden door de ‘2’ voor H2O te zetten.

    Ik denk dat jouw vraag “Is dit gewoon altijd bij instabiele zuren?” eigenlijk de vraag ‘Moet je altijd een reactie kloppend maken?’ is. Het antwoord hierop is ‘Ja’; een reactie moet altijd kloppend zijn voor elke soort reactie inclusief instabiele zuren.

    Graag hoor ik het als het nog niet duidelijk is!

    Groetjes,

    Siebe Lekanne Deprez

    In reactie op: Azijnzuur #2932

    Graag gedaan! Ik ben blij dat ik jullie nog iets aan mijn meedenken hebben gehad 🙂
    Succes met het verslag en ik wens jullie ook een fijne avond.

    Groetjes,

    Siebe

    In reactie op: Azijnzuur #2930

    Hoi Elske en Bram,

    Laat ik met jullie meedenken. Jullie hebben 10 mL verdunde azijn gepipetteerd en in een Erlenmeyer gedaan wat overeenkomt met 0.052 gram. Dan kom je inderdaad op rond de 50 g/L voor het pure azijn dat jullie gebruikt hebben.

    Iets wat wellicht zou kunnen, is dat de eerdere informatie slaat op schoonmaakazijn in plaats van puur azijn? Want voor schoonmaakazijn zouden jullie op 27 g/L uitkomen waar ik gebruik maak van 4.7*10-4 mol NaOH voor de titratie met schoonmaakazijn.

    Als dit het niet is, dan hebben jullie terecht bepaald dat de concentratie azijn 50 g/L is voor puur azijn. Het kan dat het niet overeenkomt met eerdere informatie, maar dan komt de kwestie aan bod of de eerdere informatie wel klopt (hebben de docenten iets verkeerds gezegd/gedaan?) of dat er iets tijdens het experiment fout was gegaan wat ik niet kan beoordelen helaas.

    Zoals het nu eruitziet, kan je met zekerheid aangeven dat je een concentratie van 50 g/L voor puur azijn hebt gemeten aangezien je dat kan onderbouwen met je berekeningen (ik weet trouwens niet of jullie een onzekerheidsmarge erbij moeten geven zoals 50 g/L ± … g/L. Ik raad het wel aan om jullie resultaat te versterken). Hierover zorgen maken hoeft dus niet, maar het is zeker goed dat jullie je reflecteren op het verkregen antwoord en de verwachting.

    Groetjes,

    Siebe Lekanne Deprez

    In reactie op: Ethers naamgeving #2929

    Hoi Daisy,

    Dat maakt zeker uit. Binnen scheikunde zijn er regels voor de naamgeving van stoffen die erg belangrijk zijn. Er zijn namelijk zo ontzettend veel verbindingen en stoffen mogelijk waardoor goed afgesproken moet worden hoe je de stoffen noemt. Het zou al snel een chaos worden als de naamgevingregels niet worden opgevolgd met als gevolg dat het heel moeilijk wordt om de structuur van stoffen met elkaar te delen.

    In jouw voorbeeld benoem je een ether. Daar is de regel (die je waarschijnlijk al wist) dat de langste koolstofketen aan het zuurstofatoom achteraan de naam komt, en de kortste keten vooraan wat gebonden aan het zuurstofatoom. Dan kom je inderdaad op methoxyethaan uit. Voor een simpel molecuul als dit begrijp ik dat het niet zo zou uitmaken, maar naarmate de moleculen complexer en groter worden, wordt het steeds belangrijker.

    Groetjes,

    Siebe

    In reactie op: Azijnzuur #2926

    Hoi Elske en Bram,

    Goed dat jullie al hebben geprobeerd om de hoeveelheid azijn uit te rekenen voordat jullie de vraag stellen! Titraties blijven lastige rekenopgaves waar je gemakkelijk in de war raakt door eenheidswisselingen (mL, mol, M, g etc.) en door uit te vogelen wat je nou precies hebt bepaald. Zover ik kan zien, hebben jullie goed de titratie uitgevoerd.

    Voor nu zal ik alleen focussen op azijn en niet schoonmaakazijn want de rekenstappen zijn hetzelfde. Als ik jullie vraag goed heb begrepen, hebben jullie het volgende goed berekend/begrepen:

    Hoeveelheid NaOH getritreerd = 8.7*10^-4 mol
    Molverhouding NaOH : azijnzuur = 1:1
    Hoeveelheid azijnzuur in opl. = 8.7*10^-4 mol (opl. = oplossing)
    Massa azijnzuur = 0.052 gram (8.7*10^-4 mol * 60.052 g/mol)

    Het lijkt erop dat jullie de berekening juist hebben uitgevoerd want ik kan geen fout ontdekken. Waarmee ik jullie misschien wel kan helpen, is te kijken naar hoeveel verdund azijn jullie hebben gebruikt. Jullie geven aan dat de verdunde oplossing 30 g/L azijnzuur bevat; hoeveel mL of L zat er in jullie Erlenmeyer (ongeveer)?

    Groetjes,

    Siebe

    In reactie op: Indirecte titratie #2706

    Graag gedaan en succes nog verder!

    In reactie op: Indirecte titratie #2704

    Hoi Randy,

    Bedankt voor je vragen en het lijkt me uitdagend en interessant PO dat je uitvoert.

    Het belangrijkste bij een indirecte titratie is dat je rekening houdt met wat weg reageert . In dit geval wil je meten hoeveel waterstofcarbonaationen er in het leidingwater zit, maar dat kan je niet direct meten door middel van een normale titratie. Dus wat er gedaan wordt, is een tussenstof toevoegen – zoutzuur – die een reactie aangaat met de waterstofcarbonaationen.

    De situatie is dus: een deel van het zoutzuur zal reageren met de waterstofcarbonaationen en dit zal leiden tot H2O en CO2, twee producten die niet te meten zijn tijdens deze titratie. Het overgebleven deel van het zoutzuur zal reageren met natronloog. Doordat je een methylroodoplossing toevoegt, weet je wanneer het omslagpunt is bereikt en al het zoutzuur heeft gereageerd. De hoeveelheid natronloog dat hiervoor nodig is, heb je zelf bepaald: 11.7 mL 0.1 M NaOH.

    Ik behandel eerst jouw tweede vraag : je weet hoeveel zoutzuur je hebt toegevoegd (25 mL 0,05 M) en je weet hoeveel ermee heeft gereageerd met natronloog, namelijk 11.7 mL 0.1000 M natronloog (beide moet je even omrekenen naar # mol). Hierdoor weet je dus ook de overmaat zoutzuur want de hoeveelheid zoutzuur die met natronloog heeft gereageerd, is de hoeveelheid die overgebleven is nadat de alle waterstofcarbonaationen hebben gereageerd met het zuur. Zover ik weet zou een antwoord in # mol zoutzuur voldoende moeten zijn, maar dat weet ik niet zeker.

    Vervolgens kan de eerste vraag beantwoord worden: nu je weet hoeveel zoutzuur was overgebleven (in mol), kan je ook bepalen hoeveel zoutzuur gereageerd heeft met de waterstofcarbonaationen, namelijk de totale toegevoegde hoeveelheid zoutzuur (25 mL 0.05 M = … mol) minus de overgebleven hoeveelheid zoutzuur (… mol). Nu hoef je alleen nog maar de molaire massa van waterstofcarbonaationen op te zoeken/berekenen en dit te vermenigvuldigen met de hoeveelheid zoutzuur dat gereageerd heeft met de HCO3-. Let op dat je wel het antwoord op deze vraag in g/L geeft en niet g/100 mL.

    Ik hoop dat dit heeft geholpen. Een kortere versie van dit stappenplan is te vinden in de laatste alinea van deze site: http://www.daanvanalten.nl/scheikunde/trefwoorden/terugtitratie.html

    Groetjes,

    Siebe

    In reactie op: Nucleofiele aanval van jodide-ion op zuurstofatoom #2548

    Beste Paul,

    Het klopt inderdaad dat je in de eerste instantie niet verwacht dat een jodide-ion een nucleofiele aanval doet op een zuurstofatoom in H2O2 omdat zuurstofatomen een nucleofiel is, en niet een elektrofiel.

    In dit geval is zuurstof inderdaad een elektrofiel omdat de O-O binding die vrij zwak is. Hoewel de zuurstofatomen in H-O-O-H een elektronenpaar delen, is het voor beide zuurstofatomen niet heel gunstig om een O-O binding te houden. Dus willen ze het liefst de binding breken. Dit kan via een radicaalmechanisme, maar ook via een nucleofiele aanval van een ander atoom, zoals een iodide-ion.

    Kortom, het zuurstofatoom is een elektrofiel in H-O-O-H doordat de O-O binding erg zwak is en die vrij makkelijk gebroken kan worden door het jodide-ion als nucleofiel.

    Ik hoop dat dit antwoord je heeft geholpen. Laat maar weten als dit niet zo het geval is!

    Groetjes,

    Siebe Lekanne Deprez

    In reactie op: Reageer op: Oplossen of reageren zouten #70546

    Beste Gert,

    Dank voor uw vraag. Om eerlijk te bekennen, valt dit onderwerp niet binnen de expertise van het team. Wel hebben we extern om wat hulp gevraagd waaruit het volgende is gekomen:

    Het korte antwoord is dat het niet mogelijk is op een (even) veilige manier voor zover wij weten.

    Het uitgebreide antwoord is dat er verschillende zuren mogelijk zijn om het roestvrijstaal mee te kuisen naast zoutzuur (in oplossing met ijzer genaamd ‘ferric acid’), zoals salpeterzuur of zwavelzuur. De reactie verloopt sneller naarmate het zuur sterker is, dus dat zou zijn (in hoogste snelheid eerst) zoutzuur > salpeterzuur > zwavelzuur. Echter, vaak worden verdunde oplossingen gebruikt omdat anders de reactie veel te snel verloopt en de afbeelding vervaagt doordat het metaal te snel is doorgebrand/geoxideerd. Een methode zou dus kunnen zijn om te variëren in concentraties van het zuur, maar dat maakt de arbeid een stuk onveiliger en moeilijker te controleren.

    Wat betreft de suggestie voor ammoniak moet je bedenken dat het een base is. In principe zou een base ook effectief zijn in het kuisingsproces, alleen is het niet bekend bij ons hoe goed ijzer is basische omgevingen oplost. Ook hierbij moet je de base verdunnen in bijvoorbeeld water, wat bekend staat als ‘ammonia’. Bovendien is het mechanisme van een base anders dan bij een zuur waardoor het metaal ongewenst aangetast kan worden.

    Kortom, als je het proces wilt versnellen, zou de concentratie zuur in de oplossing verhoogt kunnen worden. Zoutzuur is al het sterkste zuur van de mogelijke opties. Echter, wees ervan bewust dat de reactie te snel kan lopen en dat het gevaarlijker wordt.

    Wij hopen dat we je hiermee geholpen te hebben.

    Groetjes,

    Siebe Lekanne Deprez

    In reactie op: radicalen #2473

    Hoi Sanna,

    Zover ik kan zien, zijn de antwoorden al vrij goed!

    Bij de eerste vraag merk ik dat het antwoord vollediger kan. Het klopt dat meer hexafenylethaan toevoegen ervoor zorgt dat de reactie sneller verloopt, wat terug te dringen is op het feit dat er meer initiatormoleculen worden geactiveerd. Het antwoord kan vollediger worden gemaakt door ook te benoemen dat hierdoor ook meer radicalen worden gevormd. Radicalen zijn tenslotte nodig om de reactie in gang te zeten en door te gaan. Hoe meer radicalen je aan het begin hebt (dus wanneer alle radicalen van de initiatormoleculen komen en niet van de propagatiefase), hoe sneller de reactie zal gaan.

    Het komt kortom inderdaad neer op ‘hoe meer, hoe sneller’ en de reden hiervoor is dat er simpelweg meer radicalen worden gevormd die de reactie in gang zetten. Het verloop van de reactie (na de initiatiefase) zal hierdoor ook sneller gaan.

    De tweede vraag is compleet. Je benoemt terecht dat er meer terminatiereacties plaatsvinden als er meer radicalen aanwezig zijn. Dit leidt tot kortere ketens en een lagere polymerisatiegraad. De bewegingsruimte neemt hierdoor toe dus dat is helemaal goed.

    Ik hoop dat je hiermee verder kan en laat maar weten als je nog meer toelichting op de eerste vraag wilt hebben.

    Groetjes,

    Siebe Lekanne Deprez

    In reactie op: Aluminiumdampen #2471

    Beste Martine,

    Dit is zeker geen domme vraag en wij moeten erkennen dat we zijn geen experts in CV-ketels. Hierdoor kunnen we geen definitieve uitspraak doen over of er aluminium dampen ontstaan in de CV-ketel. Wel hebben we onderling gediscussieerd en is er het volgende uitgekomen:

    1. Het smeltpunt van aluminium is 660 graden Celsius, dat kunnen we bevestigen. De CV-ketel hoort in principe niet boven de 100 graden Celsius te komen zolang er maar genoeg water om de ketel te koelen, maar bij een slecht werkende ketel kan de veel temperatuur hoger uitkomen indien de ketel niet goed wordt gekoeld. Bij die hogere temperaturen is er een serieus probleem, namelijk dat de aluminium ketel (deels) gaat smelten.

    2. We weten niet of de temperatuur zo hoog komt dat er daadwerkelijk dampen veroorzaakt worden. Wat wel zo is, is dat er al dampen in toenemende hoeveelheid kan ontstaan naarmate de temperatuur in de ketel het kookpunt van aluminium (2466.75 graden Celsius) benaderd.

    3. Wij kunnen geen medisch advies geven en wij zijn niet bekend met een aantoonbaar verband tussen aluminium en Alzheimer. Ik raad u aan om medische experts te raadplegen als u veel zorgen maakt over het aluminium dampen.

    4. Tot slot lijkt nader onderzoek door experts op CV-ketels en de de uitstootgassen ons raadzaam.

    Wij hopen dat u hiermee verder kunt!

    Met vriendelijke groet,

    Siebe Lekanne Deprez

    In reactie op: redoxreactie/zoutreactie #2226

    Hoi Daisy,

    Jouw vraag heeft te maken met de stabiliteit van elementen in zouten/moleculen. In dit geval gaat het om de elementen Ag of Ag+ in Ag(s)/AgCl, en Cl en Cl- in Cl2(g)/AgCl(s). Ik denk dat je wel bekend bent met de octetregel die zegt dat elementen het liefst een gevulde elektronenschil willen hebben, want dan zijn ze het stabielst en minst reactief. Elk element wil tenslotte zo stabiel mogelijk worden.

    In deze reactie zie je dat Cl voor de reactie niet aan de octetregel voldoet, maar na de reactie wel. Ik laat het over om uit te zoeken waarom dat zo is, want het is belangrijk dat je dat zelf kan bepalen. Als tip kan ik meegeven dat je het periodiek systeem erbij moet houden en dat nobelgassen (meest rechtse kolom) een volle elektronenschil hebben.

    Omdat Cl- in AgCl veel stabieler is dan Cl in Cl2, wil Cl een elektron opnemen. Het tegenovergestelde geldt voor zilver: Ag wil het liefst één elektron afstaan om zo een volledige schil te krijgen. Dus op de vraag ‘Waarom geeft Ag een elektron weg en neemt Cl een elektron op?’ is dat beide elementen veel stabieler zijn door een binding te vormen waarin ze geladen zijn.

    Laat me maar weten als er nog onduidelijkheid is hierover.

    Groetjes,

    Siebe

    In reactie op: Analytische chemie #2212

    Hoi Eline,

    Er zijn nog een aantal aspecten onduidelijk in onze ogen.

    Je geeft aan dat je verschillende stoffen in azobenzene en spirooxazine gaat oplossen, UV-licht erop gaat schijnen en het uitgestraalde licht weer gaat meten. Dit doe je vervolgens hetzelfde voor de stoffen in zuivere vorm/kristallen en die resultaten ga je vergelijken met de vorige.

    Wij snappen echter niet precies waarom dit met fotochromiciteit te maken heeft, want dat zou betekenen dat een kristal in een zuivere vorm een andere kleur krijgt wanneer er licht op wordt geschenen. Jouw experiment gaat over een oplossing vs kristal waardoor licht met mogelijk een andere lichtsterkte wordt uitgestraald. Wij denken dus dat je fluorescentie/fosforescentie bedoeld, maar corrigeer ons als we het verkeerd hebben.

    Verder vinden wij het verwarrend of je nou lichtsterkte – dat is intensiteit – of lichtfrequentie bedoeld. Als je de lichtsterkte meet, dan meet je hoeveel licht er wordt uitgestraald bij één specifieke golflengte. Als je frequentie meet, dan krijg je veel meer informatie over de soort interacties en sterkte van bindingen tussen de moleculen (of ionen). De frequentie lijkt ons waarschijnlijker dat je wilt meten, maar wederom, corrigeer ons als je wel lichtsterktes bedoelt.

    Tot slot snappen wij niet zo goed hoe je licht wil meten zonder apparatuur te gebruiken. Is het de bedoeling dat je de kleur/uitgestraald licht analyseert met het blote oog wanneer je het kristal vergelijkt met dezelfde stof maar dan in oplossing?

    In reactie op: Exotherme reactie #2197

    Hoi Koen,

    Bedankt voor je vraag en leuk dat je zelf een experiment wilt bedenken. De suggesties die hierboven zijn aangegeven, zijn niet heel praktisch en je hebt er weinig aan om bijvoorbeeld voor te doen voor een leraar. We willen natuurlijk wel dat de experimenten reproduceerbaar zijn.

    Er zijn in feite best veel exotherme reacties die je kan uitvoeren en of ze tot een explosie leiden of giftig zijn, hangt af van de concentraties en condities waarin je de stof gebruikt. Je zou kunnen proberen om simpelweg een erg verdunde oplossing van een sterk zuur (neem HCl bijvoorbeeld) te gebruiken en dit op te lossen in bijvoorbeeld een beker gevuld met water. Door de temperatuur met een thermometer te volgen, zou je best interessante observaties kunnen doen.

    MAAR, ik raad je aan om dit eerst te overleggen met je leraar voordat je het daadwerkelijk gaat uitvoeren. Werken met een sterk zuur vereist wat extra veiligheidsmaatregelen (zoals een zuurkast en bepaalde handschoenen voor bescherming). Anders zou je simpelweg een bepaald zout zoals keukenzout (NaCl) kunnen oplossen in water. Dan zou je ook iets moeten zien gebeuren met de temperatuur.

    Siebe

    • Deze reactie is gewijzigd 1 jaar, 11 maanden geleden door Siebe Lekanne Deprez.
15 berichten aan het bekijken - 16 tot 30 (van in totaal 40)

Inloggen voor experts