Hulp bij leren Oefentoetsen

Molariteit

Alle oefentoetsen

Oefentoets

Molariteit

Vak

Scheikunde

Niveau

Havo

Onderwerp

Molariteit

Leerjaar

4

Deze oefentoets bestaat uit zes vragen over het onderwerp molariteit.

De uitwerking vind je na het openen van alle hints. Let op, als er geen ‘Controleer antwoord’ knop staat, moet je zelf je antwoord controleren met behulp van de hints en uitwerking.

Vraag 1

Sjakie lost 10 gram glucose op in 400 mL water.

a)

Bereken de molariteit van glucose in deze oplossing.

Geef decimalen aan met een komma en rond je cijfer af op twéé decimalen.
Je kunt je antwoord checken met de ‘Controleer antwoord’ knop.
Let op: op een toets verwacht een docent de hele berekening zoals in de uitwerking staat.

Vul een antwoord in.

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

De molariteit is de concentratie in mol per liter.
10/180,16 = 0,0555 mol glucose.

[glucose] = 0,0555 mol / 0,400 L = 0,14 M

Natriumsfosfaat lost op de volgende manier op in water:

Na₃PO₄ (s) 🡪 3 Na⁺(aq) + PO₄^3- (aq)

b)

Bereken [Na⁺] als 100 mg natriumfosfaat in 300 mL water wordt opgelost.

Geef decimalen aan met een komma, rond je cijfer af op één decimaal en geef machten aan met een dakje, bijvoorbeeld: 3,2*10^-3
Je kunt je antwoord checken met de ‘Controleer antwoord’ knop. Let op: op een toets verwacht een docent de hele berekening zoals in de uitwerking staat.

Vul een antwoord in.

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

Uit 1 mol natriumfosfaat ontstaat 3 mol Na⁺. [Na⁺] betekent de concentratie natriumionen in mol/L.
0,100 gram/163,94 =6,10*10^-4 mol Na₃PO₄.

Er is dan 3×6,10*10^-4 mol Na⁺ = 1,83*10^-3 mol Na⁺

[Na⁺] = 1,83*10^-3 mol/0,300 L = 6,1*10^-3 mol/L

Vraag 2

Tamar onderzoekt een potje dat “Jozo-vitaal” bevat.

Ze gebruikt het “Jozo-vitaal” om 100 mL te maken van een oplossing die 0,50 mol natriumchloride per liter bevat.

Bereken hoeveel gram “Jozo-vitaal” Tamar moet afwegen om 100 mL oplossing te maken die 0,50 mol natriumchloride per liter bevat. Gebruik hierbij onder andere gegevens uit bovenstaande tabel.

Geef decimalen aan met een komma en rond je cijfer af op een decimaal.
Je kunt je antwoord checken met de ‘Controleer antwoord’ knop.
Let op: op een toets verwacht een docent de hele berekening zoals in de uitwerking staat.

Vul een antwoord in.

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

Bereken eerst uit hoeveel mol NaCl ze moet hebben, daarna hoeveel gram NaCl en tenslotte hoeveel gram Jozo-vitaal ze nodig heeft.
0,100 L* 0,50 mol /L =0,050 mol NaCl moet ze hebben.

Dat is 0,050 mol * 58,443 g/mol = 2,92 gram NaCl.

Dit is 41 massa% van de hoeveelheid Jozo-vitaal die ze moet afwegen.

Dus moet ze 100/41 * 2,92 = 7,1 gram Jozo-vitaal afwegen.

Vraag 3

Er zijn verschillende oplossingen bekend die azijnzuur (ethaanzuur, CH₃COOH) bevatten. Hieronder worden vier soorten genoemd.

Azijn is een oplossing die 4,0 gram azijnzuur per 100 mL bevat. Het is als een kleurloze maar ook als een bruine vloeistof te koop. In het laatste geval is karamel toegevoegd. Is het azijnzuur verkregen uit alcohol (de zogenoemde natuurlijke methode) dan gebruikt men wel de aanduiding “natuurazijn”.
Dubbele azijn bevat ten minste 8,0 gram azijnzuur per 100 mL. Het wordt onder andere gebruikt als schoonmaakazijn.
Kruidenazijn is een azijn waaraan een natuurlijk extract van één of meer kruiden is toegevoegd. In plaats van het extract kunnen ook blaadjes en/of takjes van het kruid worden toegevoegd.
Azijnessence is een vloeistof die 80 gram azijnzuur per 100 mL bevat.

a)

Bereken de molariteit van het azijnzuur in azijn.

Geef decimalen aan met een komma en rond je cijfer af op twee decimalen.
Je kunt je antwoord checken met de ‘Controleer antwoord’ knop.
Let op: op een toets verwacht een docent de hele berekening zoals in de uitwerking staat.

Vul een antwoord in.

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

Reken het aantal gram azijnzuur om naar mol en deel dit door het aantal liter.
4,0 gram/100 mL is 40 gram/L.

40 gram / 60,052 g/mol = 0,67 mol. Dat is opgelost in 1 liter.

Dus is de molariteit van azijnzuur 0,67 M

Uitgaande van azijnessence kan door het toevoegen van water dubbele azijn worden verkregen.

Vraag 4

De productie van anatto in Peru wordt als volgt uitgevoerd:

200 kg anattozaden wordt in een vat (vat I) met 400 L 0,014 molair natronloog gedaan.
De inhoud wordt tien minuten krachtig geroerd.
De vloeistof wordt in een tweede vat (vat II) overgebracht, de zaden blijven achter in vat I.
In vat I wordt vervolgens 300 L 0,0063 molair natronloog gedaan.
Nogmaals wordt gedurende tien minuten krachtig geroerd.
De vloeistof uit vat I wordt toegevoegd aan de vloeistof in vat II.
De zaden worden twee keer gewassen met telkens 200 L water.
Ook deze vloeistoffen worden in vat II gedaan.
Aan de inhoud van vat II wordt 3,0 L 1,9 molair zwavelzuuroplossing toegevoegd.
Na enkele uren bezinken wordt de vloeistof afgetapt en de anatto van de bodem geschept.

De zwavelzuuroplossing wordt toegevoegd aan de verzamelde hoeveelheden natronloog.

Hierbij treedt de volgende reactie op: H⁺ (aq) + OH^– (aq) → H₂O (l)

Bereken of zwavelzuur in overmaat wordt toegevoegd. Gebruik het gegeven dat twee mol H⁺ reageert per mol zwavelzuur.

Je kunt je antwoord checken met de ‘Controleer antwoord’ knop.
Let op: op een toets verwacht een docent de hele berekening zoals in de uitwerking staat.

Ja, het wordt in overmaat toegevoegd

Nee, er wordt te weinig gebruikt

Nee, het is precies genoeg

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

Reken eerst uit hoeveel mol OH- er aanwezig is in 400 L 0,014 M natronloog en 300 L 0,0063 M natronloog. Vergelijk dat met het aantal mol zwavelzuur dat is toegevoegd. Het spoelwater bevat geen OH-.
In vat 1 wordt 400 L x 0,014 mol/L = 5,6 mol OH^– eerst toegevoegd.

Later komt hier 300 L x 0,0063 mol/L = 1,89 mol OH^– bij.

In totaal dus 5,6+1,89=7,49 mol OH^–.

In vat II wordt 3,0 L x 1,9 mol/L = 5,7 mol zwavelzuur toegevoegd.

Er is 7,49/2=3,75 mol zwavelzuur nodig om met 7,49 mol OH^– te reageren.

Er is dus meer zwavelzuur toegevoegd dan er kan reageren, dus is zwavelzuur in overmaat.

Vraag 5

In hard water komen calciumionen en/of magnesiumionen voor. 1,0 DH komt overeen met 7,1 mg Ca²⁺ per liter.

a)

Bereken [Ca²⁺] in mol/L in water met 7,4 DH. In dit water komen geen magnesiumionen voor.

Geef decimalen aan met een komma, rond je cijfer af op één decimaal en geef machten aan met een dakje, bijvoorbeeld: 3,2*10^-3.
Je kunt je antwoord checken met de ‘Controleer antwoord’ knop.
Let op: op een toets verwacht een docent de hele berekening zoals in de uitwerking staat.

Vul een antwoord in.

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

Reken eerst uit hoeveel mg Ca²⁺ per liter aanwezig is in water met 7,4 DH.

Reken dat daarna om naar mol.
7,4 x 7,1 mg/L = 52,54 mg/L = 0,05254 gram Ca²⁺ per liter.

0,05254 gram / 40,08 g/mol = 1,3*10^-3 mol Ca²⁺/L.

De hardheid van water wordt bepaald door het aantal mol Ca²⁺ en/of het aantal mol Mg²⁺ per liter. Water van 1,0 DH met uitsluitend calciumionen erin (dus geen magnesiumionen) bevat evenveel mol Ca²⁺ als het aantal mol Mg²⁺ in water van 1,0 DH met uitsluitend magnesiumionen (dus geen calciumionen) erin.

b)

Bereken hoeveel mg Mg²⁺ aanwezig is in 200 mL water van 10 DH waarin geen calciumionen voorkomen.

Geef decimalen aan met een komma en rond je cijfer af op een decimaal.
Je kunt je antwoord checken met de ‘Controleer antwoord’ knop.
Let op: op een toets verwacht een docent de hele berekening zoals in de uitwerking staat.

Vul een antwoord in.

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

Reken eerst uit hoeveel gram Ca2+ aanwezig is in 200 mL water met 10 DH. Reken dat om naar mol Ca^2+. Dat kun je gelijk stellen aan het aantal mol Mg²⁺ in 200 mL water met 10 DH.
Eerst rekenen met uit hoeveel mol Ca2+ er aanwezig zou zijn als er juist alleen Ca2+ en geen Mg2+ aanwezig was.

10 DH x 7,1 mg/L = 71 mg/L

Per 200 mL is dat 0,100 L x 71 mg/L = 14,2 mg Ca2+.

Dat komt overeen met 0,0142 gram/40,08 = 3,54*10^-4 mol Ca2+.

Als er alleen Mg2+ aanwezig is, zou er 3,54*10^-4 mol Mg²⁺ aanwezig zijn.

3,54*10^-4 Mol x 24,31 g/mol = 8,6*10^-3 gram Mg²⁺

Dus is er 8,6 mg Mg²⁺ aanwezig.

Vraag 6

Bram onderzoekt de concentratie citroenzuur in een frisdrank. Hij brengt 25,0 mL van deze drank in een erlenmeyer en verwarmt de inhoud enige tijd om alle opgeloste koolstofdioxide te verwijderen. Na afkoelen van de vloeistof moet hij 23,3 mL 0,0500 M natronloog toevoegen om alle citroenzuur te laten reageren.

Bereken het aantal gram citroenzuur per liter in de onderzochte frisdrank. Neem aan dat de citroenzuurmoleculen en de toegevoegde OH^– ionen reageren in de molverhouding 1 : 3 en dat natronloog alleen met citroenzuur reageert. De molaire massa van citroenzuur bedraagt 192,1 g mol^–1.

Vul een antwoord in.

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

Reken eerst uit hoeveel mol OH^–er is 23,3 mL 0,050 M natronloog aanwezig is. Het aantal mol citroenzuur is drie keer zo klein.
Hij heeft 0,0233 L x 0,50 mol/L = 1,165*10^-3 mol OH- toegevoegd.

Er was dus 1,165●10^-3 mol /3=3,88*10^-4 mol citroenzuur

3,88*10^-4 mol x 192,1g/mol = 0,0746 gram citroenzuur.

Dit was aanwezig in 25 mL van de drank.

In 1 liter dan van de drank zit dan 1000/25×0,0746=2,98 gram citroenzuur.

Dus is er 2,98 g/L citroenzuur.

Bekijk ook eens

Scheikunde | Vwo | 4

Oefentoets

Molariteit

Bekijk de toets

Bekijk het filmpje

Bekijk meer

Kom je er nog niet uit?

Stap 1

Zoek verder in hulp bij leren

Stap 2

Stel de vraag in de vraagbaak

Oefentoets

Molariteit

Vak

Scheikunde

Niveau

Havo

Onderwerp

Molariteit

Leerjaar

4

Vraag 1

a)

b)

Vraag 2

Vraag 3

a)

b)

Vraag 4

Vraag 5

a)

b)

Vraag 6

Bekijk ook eens

Oefentoets

Molariteit

Oefentoets

Zouten

Oefentoets

Reactiesnelheid en energie

Oefentoets

Organische chemie - naamgeving

Oefentoets

Gehaltes (TGG, %, dichtheid)

Oefentoets

Bindingen

Oefentoets

Atoombouw

Beroep

Een chemische gereedschapskist voor de toekomst

Beroep

Orgaanschade omkeren

Beroep

DNA naar wens aanpassen

Kom je er nog niet uit?

Elektrochemische cel: hoe ziet die eruit?

Zwarte tandpasta maar witte tand-en, geloof jij 't?

DNA naar wens aanpassen