Zouten

1. De totale lading van een zout moet 0 zijn. Dat betekent dat de som van alle + en – ladingen gelijk moet zijn. Formules van ionen vind je in binas 66B/99 en ScienceData 10.2b/1^e schutblad.

a)Calciumbromide

1. CaBr₂

b)Natriumoxide

1. Na₂O

c)Aluminiumnitraat

1. Al(NO₃)₃

d)IJzer(II)hydroxide

1. Fe(OH)₂

e)IJzer(III)sulfaat

1. Fe₂(SO₄)₃

1. Let er bij ijzer op dat je in de naam moet aangeven of je Fe²⁺ of Fe³⁺ hebt met een Romeins cijfer.

a) AlBr3

1. Aluminiumbromide

b) Fe2O3

1. IJzer(III)oxide

c) K2S

1. Kaliumsulfide

d) CaSO3

1. calciumsulfiet

1. In een oplossing is een zout gesplitst in ionen en dan zet je ook de lading bij de deeltjes.

   In binas 66A kun je de systematische namen van kaliloog en natronloog vinden.

a)

1. NaBr (s) 🡪 Na⁺ (aq) + Br^–(aq)

b)

1. K⁺(aq) + OH^–(aq) 🡪 KOH (s)

c)

1. Na₂O (s) + H₂O (l) 🡪 2 Na⁺(aq) + 2 OH^–(aq)

d)

1. NH₄NO₃ (s) 🡪 NH₄⁺(aq) + NO₃^–(aq)

e)

1. Zn²⁺(aq) + 2 Cl^–(aq) 🡪 ZnCl₂ (s)

1. De totale positieve lading moet gelijk zijn aan de totale negatieve lading

2. Je hebt 2 x SO₄^2- en 6 x OH^–. De totale negatieve lading is dus 10-.

   De totale positieve lading moet dan 10+ zijn.

   Je hebt K⁺ en de drie ijzerionen moeten dus samen 9+ zijn.

   Het is dus Fe³⁺.

a)

1. In een hydraat is kristalwater aanwezig. Dat geef je aan met *… H₂O. Met een Grieks telwoord wordt het getal dat op de puntjes staat aangegeven.

2. FeCl_3*6H₂O

b)

1. In een hydraat is kristalwater aanwezig. Dat geef je aan met *… H₂O. Met een Grieks telwoord wordt het getal dat op de puntjes staat aangegeven.

2. Na₂CO_3*10H₂O (s) 🡪 2 Na⁺ (aq) + CO₃^2- (aq) + 10 H₂O (l)

c)

1. In een hydraat is kristalwater aanwezig. Dat geef je aan met *… H₂O. Met een Grieks telwoord wordt het getal dat op de puntjes staat aangegeven.

2. De formule is CuSO_4*5H₂O

   5×18,015/(159,61+5×18,015)x100% =36,08 %.

d)

1. In een hydraat is kristalwater aanwezig. Dat geef je aan met *… H₂O. Met een Grieks telwoord wordt het getal dat op de puntjes staat aangegeven.

2. CaSO4*2H2O (s) 🡪 CaSO4 (s) + 2 H2O (g)

1. Reken eerst het aantal mol magnesiumbromide uit. Bedenk dat hoeveel mol magnesiumionen en hoeveel mol bromide-ionen aanwezig zijn. Tenslotte reken je dit om naar mol/L.

2. MgBr₂ (s) 🡪 Mg²⁺ (aq) + 2 Br^–(aq)

   Uit 1 mol MgBr₂ ontstaat dus 1 mol Mg²⁺ en 2 mol Br^–

   De molaire massa van MgBr₂ is 24,31+2×79,90= 184,11 g/mol

   1,0 gram / 184,11 = 5,43●10^-3 mol MgBr₂.

   Er is dus ook mol 5,43●10^-3 mol Mg²⁺.

   En 2 x 5,43●10^-3 mol = 0,0109 mol Br^–.

   De concentratie magnesiumionen is 5,43●10^-3 mol / 0,400 L = 0,014 mol/L.

   De concentratie chloride-ionen is 0,0109 mol / 0,400 L = 0,027 mol/L.