Zuren en basen

a)

1. Noteer eerst de reactievergelijking, maak dan een begin-omzetting-eind tabel.

2. Bedenk of je hier te maken hebt met een zuur of base, en of het sterk of zwak is.

3. Noteer de evenwichtsvoorwaarde en zoek de evenwichtsconstante op in Binas 49 of Sciencedata.

   Gebruik eventueel x voor onbekende concentraties.

4. NaCN → Na⁺ + CN^–

   

   

   (Verwaarloos de x, 1.35 is altijd groter dan 1,35-x)

   

   x = 4,648*10^-3 M

   Dus pOH = –log 4,648*10^-3 = 2,333

   pH = 14,00 – 2,333 = 11,667

b)

1. Kijk nogmaals goed naar de tips bij a.

2. [H₃O⁺] = 10^-4,97= 1,07*10^–5 M

   Afkomstig van NH₄⁺

   

   Evenwichtsconcentratie NH₄⁺ via evenwichtsvoorwaarde:

   

   Dit is:

   

   Dus, [NH₄⁺] = 0,205 M

   C₀ is dan ook 0,205 M (de 1,07*10^{– 5} verandert daar nauwelijks iets aan.

   Omrekenen naar gram:
   0,205 M * 53,49 g/mol = 11 gram

c)

1. Kijk nogmaals goed naar de tips bij a, en daarnaast. Probeer een reactievergelijking op te stellen met onbekende stoffen (gebruik bijvoorbeeld ‘B’ als base).

2. [OH^– ] = 10^{– (14– 11,27)} = 1,86*10^–3 M

   

   Invullen in de evenwichtsvoorwaarde:

   K_b = 3,5*10^–5  (in twee significante cijfers)         

d)

1. Voor het verdunnen kun je de verdunningsformule gebruiken, of je gaat er vanuit dat het aantal mol in de oplossing niet veranderd.

2. Reken de pH om naar een concentratie, deze verandert vervolgens door het verdunnen.

3. [H₃O⁺] = 10^–6,45 = 3,548*10^–7 M

   De concentratie wordt twee keer zo klein:  3,548*10^–7 M / 2 = 1,774*10^–7 M

   pH = – log (1,774*10^–7 M) = 6,75.

1. Noteer eerst de reactievergelijking, het maakt niet uit of je met een zuur of base werkt.

2. Noteer de bijbehorende evenwichtsvergelijking en zoek de evenwichtsconstante op in Binas 49 of Sciencedata

3. De verhouding is te halen uit de evenwichtsvoorwaarde door beide kanten te delen door [OH^– ] of [H₃O⁺]

4. Er zijn meerdere manieren om de vraag op te lossen. Kies voor een reactievergelijking met beide deeltjes, en een bijbehorende K_Z of K_b.

   HPO₄^2– + H₂O ⇄ H₂PO₄^– + OH^–

   In dit geval wordt er gerekend met de K_b van HPO₄^2– :

   [OH^– ] = 10^{– 7}= 1,0*10^–7 M

   Invullen in de evenwichtsvoorwaarde:

   

   

   Dus monowaterstoffosfaat : diwaterstoffosfaat = 1 : 1,6 of 0,62 : 1

a)

1. Noteer de aanwezige deeltjes, bedenk dat zouten in oplossing gesplitst zijn in ionen en dat sterke zuren ook volledig gesplitst zijn.

2. Zoek het sterkste zuur en base en noteer deze links van de pijl.

3. H⁺ wordt overgedragen van zuur naar de base, ga uit van zoveel mogelijk H⁺.

4. Noteer de reactieproducten en let op of er bijzondere situaties ontstaan (zoals H₂CO₃).

5. CaO + 2 H₃O⁺ ⟶ Ca²⁺ + 3 H₂O

b)

1. Noteer de aanwezige deeltjes, bedenk dat zouten in oplossing gesplitst zijn in ionen en dat sterke zuren ook volledig gesplitst zijn.

2. Zoek het sterkste zuur en base en noteer deze links van de pijl.

3. H⁺ wordt overgedragen van zuur naar de base, ga uit van zoveel mogelijk H⁺.

4. Noteer de reactieproducten en let op of er bijzondere situaties ontstaan (zoals H₂CO₃).

5. Ag₂O + 2 H₃O⁺ ⟶ 2 Ag⁺ + 3 H₂O

c)

1. Noteer de aanwezige deeltjes, bedenk dat zouten in oplossing gesplitst zijn in ionen en dat sterke zuren ook volledig gesplitst zijn.

2. Zoek het sterkste zuur en base en noteer deze links van de pijl.

3. H⁺ wordt overgedragen van zuur naar de base, ga uit van zoveel mogelijk H⁺.

4. Noteer de reactieproducten en let op of er bijzondere situaties ontstaan (zoals H₂CO₃).

5. S^2– + 2 H₃O⁺ ⟶ H₂S + 2 H₂O

d)

1. Noteer de aanwezige deeltjes, bedenk dat zouten in oplossing gesplitst zijn in ionen en dat sterke zuren ook volledig gesplitst zijn.

2. Zoek het sterkste zuur en base en noteer deze links van de pijl.

3. H⁺ wordt overgedragen van zuur naar de base, ga uit van zoveel mogelijk H⁺.

4. Noteer de reactieproducten en let op of er bijzondere situaties ontstaan (zoals H₂CO₃).

5. Fe₂(CO₃)₃ + 6 H₃O⁺ ⟶ 2 Fe²⁺ + 3 CO₂ + 9 H₂O

a)

1. Noteer de aanwezige deeltjes, bedenk dat zouten in oplossing gesplitst kunnen zijn in ionen (Binas 45A) en dat sterke zuren ook volledig gesplitst zijn.

2. Zoek het sterkste zuur en base en noteer deze links van de pijl.

3. H⁺ wordt overgedragen van zuur naar de base, ga uit van zoveel mogelijk H⁺

4. NaCN reageert met het salpeterzuur:

   CN^– + H₃O⁺ ⟶ HCN + H₂O

b)

1. Gebruik BInas tabel 52 voor de indicatoren en de omslagtrajecten.

2. Bedenk wat voor soort oplossing er in het equivalentiepunt is.

3. Bij het equivalentiepunt is al het cyanide omgezet in HCN. In essentie is er bij het omslagpunt dus een oplossing van een zwak zuur. De pH zal dus onder de 7 liggen.

   Een mogelijk geschikte indicator is methylrood, deze is eerst geel, en verandert daarna naar rood bij lage pH (in het omslagpunt).

c)

1. Bedenk welke stappen er gezet zijn tijdens de titratie. En reken daarna terug.

2. Vergeet niet dat er verdund is.

3. 10,23 mL * 0,1034 M = 1,0578 mmol salpeterzuur, dit heeft gereageerd met evenveel mmol cyanide, wat weer afkomstig is van evenveel mmol NaCN.

   Dus zat er 1,0578 mmol NaCN in de 25,00 mL die gepipetteerd is. In de oorspronkelijke oplossing van 250,0 mL zit dus 10x zoveel NaCN:

   10,578 mmol NaCN in de 250,0 mL, die is allemaal afkomstig uit de 4,02 gram die afgewogen is.

   10,578 mmol * 49,01 g mol^-1 = 518,4 mg NaCN

   Het massapercentage NaCN in het mengsel is dan: 0,5184 g / 4,02 g * 100% = 12,9%