Deze oefentoets bestaat uit vijf vragen over het onderwerp molariteit.
De uitwerking vind je na het openen van alle hints. Let op, als er geen ‘Controleer antwoord’ knop staat, moet je zelf je antwoord controleren met behulp van de hints en uitwerking.
Vraag 1
Azijn is een oplossing van azijnzuur (CH3COOH) in water. Op flessen wordt meestal een massapercentage aangegeven in plaats van een concentratie. Op een fles azijn staat aangegeven dat hij 23,4 massaprocent azijnzuur bevat. De dichtheid van de genoemde oplossing is 1,028 kg L–1.
Vraag 2
1,90 mol calciumchloride wordt opgelost in 500 mL oplossing.
Vraag 3
Het hydraat van bariumchloride BaCl2 · x H2O heeft een onbekende hoeveelheid kristalwater in zich. Om deze hoeveelheid te bepalen wordt 1,222 gram van het hydraat verhit totdat al het kristalwater is verdwenen. Er is dan nog 1,042 gram droog poeder over.
Vraag 4
Voor een practicum heb je een 0,100 M HCl-oplossing (zoutzuur) nodig. Je moet dit doen door een bepaalde hoeveelheid geconcentreerd zoutzuur (11,6 M) in een maatkolf te doen en het volume verder aan te vullen tot 1,000 L. Op deze manier kun je 1,000 L van de 0,100 M HCl-oplossing maken.
Vraag 5
Bij het oplossen van 100 g koper(II)sulfaat pentahydraat in 200 mL water kan de molariteit van de koper(II)-ionen op twee manieren berekend worden. Namelijk met en zonder rekening te houden met het toegevoegde water door het hydraat. Het volume van de oplossing zou namelijk toe kunnen nemen door het water dat vrijkomt bij het oplossen van het hydraat.