Reactiesnelheid

a)

1. In Binas 37a is de formule voor reactiesnelheid te vinden.

2. Maak een begin-omzetting-eind schema waarin je de concentraties in mol/L invult.

3. Beginconcentratie stikstofdioxide: 10 g / 46,006 g/mol = 0,217 mol NO₂

   in 2,5 L. Dus 0,086 M

   BOE-schema:

   

   Dus de reactiesnelheid is:
   s= -1/2 ∆[NO₂ ] / ∆t =  -1/2  * (-0,056) / 60 = 4,7*10^-4 mol L^-1 s^-1

    

b)

1. Een concentratie-tijd grafiek maak je door de concentraties op t=0 en t=60 te berekenen en daartussen de lijnen te tekenen.

2. De lijnen zijn in het begin stijl en worden steeds minder stijl het zijn dus kromme lijnen.

3. 

1. Maak een begin-omzetting-eind schema waarin je de concentraties in mol/L invult.

2. Beginconcentraties van waterstofchloride en zuurstof:

   Voor HCl: 3,50 mol / 0,5 L = 7 M

   Voor O₂: 1,40 mol / 0,5 L = 2,8 M

   BOE schema invullen:

   

a)

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

1. Er komen steeds minder deeltjes, wat voor effect heeft dat op de botsingskans (en dus reactiesnelheid)?

2. De concentratie aan beginstoffen wordt lager, hierdoor zijn er minder botsingen tussen waterstof- en chloormoleculen, de reactiesnelheid wordt lager.

b)

1. Samenpersen van het het mengsel zorgt ervoor dat er meer deeltjes per volume komen. Wat voor effect heeft dat op de kans dat ze botsen (en dus de reactiesnelheid)?

2. Na het samenpersen gaat de reactiesnelheid weer afnemen.

3. 

a)

1. Van 0,5 mol CO₂ reken je om naar liter (dm³) met het molair volume.

2. Let op de eenheden om te kijken of je moet vermenigvuldigen of delen.

3. 0,5 mol CO₂ is ontstaan na 1 minuut. Omrekenen met het molair volume naar liter:

   0,5 mol * 65 L/mol = 32,5 L CO₂.

   In één significant cijfer: 3*10¹ L

b)

1. Er is niet zo’n duidelijk verband. Welke vuistregel kennen we hiervoor?

2. Met een BOE schema is het aantal mol op elk tijdstip uit te rekenen. Voor t = 0,5 minuten:

   

   Voor de overige tijdstippen op een vergelijkbare wijze, waarna de tabel uit de opgave uitgebreid kan worden met de hoeveelheid calciumcarbonaat:

   

   De grafiek wordt dan:

   

c)

1. Gemiddelde reactiesnelheid is de gemiddelde concentratieafname in mol/L gedeeld door de tijd in seconden.

2. In het eerste tijdsinterval reageert 0,3 mol per liter weg, in 30 seconden:

   s = 0,3 / 30 = 0,01 mol L^–1 s^–1.

d)

1. Je weet hoeveel CaO er gevormd is en hoeveel CaCO₃ er over is. Deze kun je omrekenen naar gram en in een verhouding zetten.

2. Na 2 minuten is er 0,2 mol CaCO₃ over en 0,8 mol CaO gevormd.

   Dit zijn 0,2 mol * 100,09 g/mol = 20,02 gram CaCO₃ en,

   0,8 mol CaO * 56,077 g/mol = 44,86 gram CaO

   Dus de verhouding CaCO₃ : CaO is 20,02 : 44,86 oftewel, 1,0 : 2,2

a)

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

1. Wat voor effect heeft de soort stof op de reactiesnelheid? Je hoeft niet aan te geven welke reactie sneller is.

2. Onjuist, de reactiesnelheid is ook afhankelijk van de soort stof. Koper en magnesium kunnen dus met verschillende snelheden reageren.

b)

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

1. Er is niet zo’n duidelijk verband. Welke vuistregel kennen we hiervoor?

2. Onjuist, dit is niet te zeggen en hangt van de temperatuur af. De vuistregel is dat als de temperatuur 10ºC stijgt, de reactiesnelheid met een factor 2 vermenigvuldigd wordt.

c)

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

1. Bedenk wat er gebeurt met de deeltjes bij het samenpersen en of dat effect heeft op de frequentie van de botsingen.

2. Juist, samenpersen van een gas verhoogt de concentratie van gasdeeltjes (ook juist: verhoogt de druk van het gas). Dit leidt tot meer botsingen, meer effectieve botsingen en een snellere reactie.

d)

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

1. Bij een explosie is er brandstof en zuurstof nodig.

2. Wat is er aanwezig in de twee tanks?

3. Juist, voor een explosie is zuurstof nodig, deze is niet aanwezig in een tank die volledig gevuld is met benzine.

e)

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

1. Wat doet een katalysator?

2. Hoe kunnen we een katalysator herkennen?

3. Juist, stoffen die niet verbruikt worden maar wel gebruikt worden en de reactie versnellen zijn katalysatoren. In ons lichaam zijn de katalysatoren enzymen.

f)

Helaas. Het antwoord is niet juist. Probeer het nog een keer!

Klopt! Het gegeven antwoord is juist.

1. Wat doet een katalysator om de reactie te versnellen?

2. Juist, een katalysator versnelt een reactie door de benodigde activeringsenergie te verlagen.